Wat is de betekenis van Balorig?

2024-04-23
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Balorig

weerspannig; ontevreden

2024-04-23
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

balorig

zie baldadig

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Balorig

adj. & adv., balstjûrich, balstjurrich, dwers.

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Balorig

bn. bw. (-er, -st), 1. (veroud. en Zuidn.) verdoofd door geraas; 2. (fig.) vermoeid en gemelijk, door het moeten horen of aanhoren van iets, dat onaangenaam klinkt; 3. niet naar raad willende luisteren, onwillig, weerspannig: 4. gemelijk, ontevreden, in een kwade. luim.

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

balorig

bn., bw. (in kwade luim, onwillig, gemelijk, Z.-N. suf, verdoofd door geraas): er balorig van worden.

2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

balorig

(bal'o.rəch) bn. en bw. (-er, -st), Veroud. bal, boos, in kwade luim, knorrig: op iemand zijn; grommen. Syn. balsturig. Tgst. → gedwee.

2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Balorig

bn. en bw. (-er, -st), 1. vermoeid en gemelijk; 2. onwillig, weerspannig; 3. ontevreden.

2024-04-23
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)