Wat is de betekenis van BABBELEN?

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

babbelen

babbelen - regelmatig werkwoord uitspraak: bab-be-len 1. gezellig praten over onbelangrijke dingen ♢ we babbelden wat bij een kopje thee Regelmatig werkwoord: bab-be-len ik babbel jij/u...

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Babbelen

v., babbelje, keakelje, tsjottelje, toatsje, teutsje, teutelje, rantsje, reutelje, rattelje, tsjaffelje, taterje, kletse, klaphout forsjitte; uit — gaan, op ’e reutel gean; zij heeft veel te —, hja hat frijhwat in snak, frijhwat to snakken.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Babbelen

(babbelde, heeft gebabbeld), 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten : dienstmeisjes die een uur aan de deur staan te babbelen; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les : kinderen die babbelen, storen het onderwijs; 2. praatjes verkopen, kwaadspreken: over het verdwijnen van die man wordt...

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

babbelen

babbelde, h. gebabbeld (1 telkens praten; veel onnodig praten over onbeduidende dingen; 2 kwaadspreken; 3 kouten, keuvelen): 1. wat zijn die vrouwen weer aan ‘t babbelen; dat kind begint reeds aardig te babbelen; 2. over zijn vertrek werd heel wat gebabbeld; 3. ik kom vanavond wat babbelen.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

babbelen

('babbələn) (babbelen, heeft gebabbeld) de kaken bewegen nl. 1. knabbelen, beknabbelen : het woord komt nog voor in „babbelaar" (1). 2. a. aanhoudend praten over onbeduidende dingen : wat kan dat mens toch -! Syn. kakelen, kallen, klappen, kletsen, kouten, praten, rammelen, snappen, snateren. Tgst. zwijgen. b. gezellig praten, keu...

2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Babbelen

(babbelde, heeft gebabbeld), 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; 2. gezellig praten: dat oude vrouwtje kan zo aardig babbelen.

2024-03-29
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

BABBELEN

(babbelde, heeft gebabbeld), veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten: dienstmeisjes die een uur aan de deur staan te babbelen; (vooral) met elkaar praten van leerlingen onder de les kinderen die babbelen, storen het onderwijs; — zich in ongunstigen zin over iemand of iets uitlaten over het verdwijnen van dien man wordt...