Wat is de betekenis van baaivanger?

2024-04-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

baaivanger

1) (19e eeuw) (iron. slecht schaatser, krabbelaar. Oorspronkelijk werd het woord in schaatskringen gebruikt voor een zwierig schaatsrijder, een kampioen, de beste van allen. Gaandeweg kreeg ‘baaivanger’ een wat negatieve bijklank: schaatser die -om te imponeren- veel gaat zwieren en met de handen zwaaien, vandaar: ijdeltuit; bluffer, op...

2024-04-24
Jargon & Slang van Matrozen en mariniers

Marc De Coster (2017)

Baaivanger

Baaivanger - ruwe matroos, zwierbol; lange wollen zeemansjas.

2024-04-24
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

baaivanger

ironisch voor een slecht schaatser, krabbelaar. Oorspronkelijk werd het woord in schaatskringen gebruikt voor een zwierig schaatsrijder, een kampioen, de beste van allen. Gaandeweg kreeg baaivanger een wat negatieve bijklank: schaatser die om te imponeren veel gaat zwieren en met de handen zwaaien, vandaar: ijdeltuit; bluffer, opschepper. Onder mat...

2024-04-24
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Baaivanger

een vlug en sierlijk schaatsenrijder; groenlandvaarder; ook: opschepper.

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Baaivanger

m. (-s), (vrijwel veroud.) 1. bovenkledingstuk voor zeelieden, een soort jas, inwendig van baai en uitwendig van geolied linnen, schansloper; 2. ruw matroos; doordraaier; 3. ruziemaker; 4. iem. die vlug en zwierig schaatsenrijdt; 5. (gew.) haantje-de-voorste; iem. die niet bang is; levenslustige, woelige jongen; 6. (gew.) zwaaiende vlieger, schu...

2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

baaivanger

m. baaivangers (schansloper; ruw matroos; zwierbol; vlug en zwierig schaatsenrijder; ophakker, haantje de voorste, durfal).

2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

baaivanger

('ba:i) m. (-s) I. Eig. kledingstuk voor zeelieden, inwendig van baai en uitwendig van geolied linnen. Syn. waakrok. II. Metn. 1 ruw matroos. 2. zwierig schaatsenrijder. 3. durfal, haantje de voorste. baaivangsler (‘ba:i) v. (-s).

2024-04-24
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

baaivanger

baaivanger - m., een vlug en sierlijk schaatsenrijder; groenlandsvaarder.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Baaivanger

Waakrok, oliejas/ Fig.: een druktemaker ; op het ijs : een nog ongeoefend schaatsenrijder.