Wat is de betekenis van arts?

2023-11-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

arts

dokter. iemand die op grond van een academische graad bevoegd is de geneeskunde te beoefenen, na de diplomering als basisarts nog onder supervisie van een begeleidend arts en na een specialisatieopleiding vervolgens als huisarts of als specialist; ook: beroep, functie of titel van arts. Voorbeelden: De opleiding tot Arts bestaat uit...

2023-11-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

arts

arts - Zelfstandignaamwoord 1. (medisch) (beroep) een geneeskundige die bevoegd is een praktijk uit te oefenen Ga morgen even bij de arts langs. Zij werkt als arts in het ziekenhuis. Synoniemen dokter, geneesheer, medicus Verwante b...

Direct alle resultaten bekijken?

Word vriend van Ensie!

2023-11-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

arts

arts - zelfstandig naamwoord 1. wie een officiële bevoegdheid heeft om zieken te behandelen ♢ die man is ziek, er moet een arts bij komen Zelfstandig naamwoord: arts de arts de artsen Synoniemen...

2023-11-29
Familienamen

Leendert Brouwer (2017)

Arts

Patroniem afgeleid van de voornaam Art of Aart < Arnold, verbogen met een -s (< Artszoon).

2023-11-29
Dokterswoordenboek

Jannes van Everdingen en Arnoud van den Eerenbeemt (2010)

arts

Iemand die medicijnen heeft gestudeerd. Een dokter is een arts, maar een arts is niet altijd een dokter. De opleiding tot arts heet ‘studie medicijnen’, ‘studie geneeskunde’ of ‘medische studie’. Iemand die medicijnen heeft gestudeerd en die deze opleiding heeft afgemaakt, mag zich ‘arts’ of ‘medicus’ noemen. Ook als die persoon niet als arts gaat...

2023-11-29
Dromen encyclopedie

Fink (1998)

Arts

Dat hij opduikt hangt samen met de diagnose van onze ziel - dat er iets in ons moet zijn, wat zou moeten worden genezen. De ziel wil met haar genezende kracht op ons bewustzijn inwerken en helpen om ziekmakende conflictstoffen uit de weg te ruimen.

2023-11-29
Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Arts

Hendrikus Antonius Hubertus (‘Henri’); geb. Wijchen 3 november 1877, overl. Nijmegen 8 september 1958. Woonde en werkte in Wijchen. Houtsnijder.Scheen 1969.

2023-11-29
Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

ARTS

In de Oudheid waren godsdienst en geneeskunde veelal ten nauwste verbonden. De priester was tegelijk ook de geneesheer en bij primitieve volken bovendien de magiër of tovenaar. In de Bijbel wordt ziekte gezien als overgezonden of toegelaten door God en geldt Jahweh daarom ook als de voornaamste Geneesheer. Men tracht genezing te verkrijgen doo...

2023-11-29
Eerste Medisch Systematische Ingerichte Encyclopedie

Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)

Arts

medicus, genees-, heel- en verloskundige, iemand die (door het met goed gevolg afleggen van het daarvoor ingestelde staatsexamen) de bevoegdheid tot het uitoefenen van de geneeskunde heeft ontvangen. Bij het ontvangen van de artsenbul na het artsexamen legt de arts de artseneed of -gelofte af. zie Hippocrates.

2023-11-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Arts

s., dokter.

2023-11-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Arts

m. (-en), geneesheer ; inz. als titel bij de wet verleend: Dr. N., arts; hij heeft zich als arts te A. gevestigd ; vgl. oog-, tand-, veearts, semi-arts.

2023-11-29
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Arts

geneesheer, titel bij de wet verleend na aflegging van het artsexamen.

2023-11-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

arts

m. artsen (Hoogduits: Arzt [Gr. archiatros = opperlijfarts]: titel bij de wet verleend na afgelegd artsexamen; geneesheer).

2023-11-29
Encyclopedie voor Iedereen

John Kooy (1933)

Arts

b/d wet vastgestelde titel v/d geneeskundige, die het artsexamen met goed gevolg heeft afgelegd en dus minstens doctorandus i/d geneeskunde is. Artus → Arthur. A.-hoven, i/d Middeleeuwen gebouwen waar de ridders bijeen kwamen om elkaar hun avonturen te vertellen.

2023-11-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

arts

m. (-en) [Gr. archiatros, opperarts] geneesheer inz. als titel bij de wet verleend: mannelijke, vrouwelijke -.

2023-11-29
Polulaire Geneeskundige Encyclopaedie

Dr. Ch. Bles (1929)

Arts

iemand die bevoegd is tot het uitoefenen van de genees-, heel- en verloskundige practijk in haar geheelen omvang.

2023-11-29
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Arts

Arts - beteekent in het algemeen geneeskundige. Verder wordt met dit woord aangeduid de titel, die in Nederland verkregen wordt na het afleggen van een bepaald staatsexamen. Het bezit van het diploma van arts geeft het recht de geneeskunde in Nederland in haar vollen omvang uit te oefenen. (Zie GENEESKUNDE (uitoefenen van de). In de samenstellingen...

2023-11-29
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Arts

(geneesheer) wordt gehouden voor een afl. van ’t M.-Latijnsche archiater, Gr. archiatros [archi — aarts, iatros = geneesheer), den titel van de hofartsen der Frankische koningen. — Het woord artsenij is een afl. van arts, maar op welke wijze, weet men niet.

2023-11-29
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Arts

Een titel die de bevoegdheid tot uitoefening der geneeskunst in haar vollen omvang verleent, en verkregen wordt door het afleggen van het practisch arts-examen (Wet van 25 Dec. 1878, Staatsbl. no. 222); semiarts: iemand die het eerste deel van het artsexamen heeft afgelegd.

2023-11-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

ARTS

ra. (-en), geneesheer; inz. als titel bij de wet verleend hij heeft zich als arts te A. gevestigd; Dr. N., arts; na zijn examen als arts krijgt hij de praktijk van zijn oom; vgl. oog-, tand-, paarden- en veearts en semi-arts.