Wat is de betekenis van Arro?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

arro

1. (1986) (jeugd) arrogant persoon. Dit woord werd destijds gelanceerd door Van Kooten en De Bie, als persiflage op de eindeloze reeks modieuze afkortingen die rond die periode opdook (anarcho, aso, brabo, depri enz.). Van vele afkortingen is deze ondertussen wel het populairst geworden, vooral bij de schooljeugd. • (Jan Kuitenbrouwer: Turbot...

2024-04-25
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

arro

arrogant persoon. Dit woord werd in 1986 gelanceerd door Van Kooten en De Bie, als persiflage op de eindeloze reeks modieuze afkortingen die rond die periode opdook (anarcho, aso,brabo,depri enz.) en daarna gesignaleerd door Kuitenbrouwer (1987) en Hoppenbrouwers. Van vele afkortingen is deze ondertussen wel het populairst geworden, vooral bij de s...

2024-04-25
Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Arro

Arro - als zelfstandig naamwoord: een arrogant persoon. Pejoratief slang. Dit woord werd in 1986 gelanceerd door Van Kooten en De Bie, als persiflage op de eindeloze reeks modieuze afkortingen die rond die periode opdook (anarcho, aso, brabo, depri enz.). Van vele afkortingen is deze ondertussen wel het populairst geworden, vooral bij de schooljeug...

2024-04-25
Jemig de pemig!

Ewoud Sanders (1999)

Arro

Een veronderstelde arro die gewoon gaat doen, is als popiejopie nog verder van huis. (Algemeen Dagblad 2-3-1998) In de jaren tachtig werd het in Nederland mode om woorden te maken met een o op het eind. Dat gebeurde waarschijnlijk onder invloed van het Amerikaans. Amerikaanse jongeren gebruikten toen woorden als beardo, bimbo, creepo, dumbo, fatso...