Wat is de betekenis van anti?

2023-11-30
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

anti

1. (2003) (jeugd) Antilliaan(se). Vgl. Suri* en Paki*. • Anti: Jongerentaalafkorting voor Antilliaan. (Martin Meulenberg: Van adat tot zwart-rechts. Lexicon van de multiculturele samenleving. 2003) • 'Wel een condoom gebruiken,' waarschuwde hij. 'Altijd bij Anti's.' (Robert Vuijs-je: Alleen op de wereld. 2009) • Een stukje verderop...

2023-11-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

anti

anti - Zelfstandignaamwoord 1. de tegenstander De anti's hebben de verkiezingen verloren. anti - Bijwoord 1. tegen Ik ben vaak anti, vooral als andere mensen vóór zijn. Woordherkomst afgeleid van het Grieks: 'anti'

Direct alle resultaten bekijken?

Word vriend van Ensie!

2023-11-30
Lexicon van de multiculturele samenleving

Martin Meulenberg (2003)

Anti

Jongerentaalafkorting voor Antilliaan.

2023-11-30
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Anti

tegen

2023-11-30
Kerkelijk woordenboek

Professor mag. dr. J.B. Kors o.p. (1967)

Anti

beteekent in samenstellingen „tegen”, tegenover → pro (= voor).

2023-11-30
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Anti

tegen.

2023-11-30
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Anti

(Grieks) legen; als voorvoegsel in vele samengestelde woorden in deze of nauw daaraan verwante betekenis. B.v. tegenwerkend (antigeen, antitoxine), vijandig tegenover (anti-stoffen), in tegengestelde richting (antiperistaltiek), tegenovergesteld (antipoden = tegenvoeters).

2023-11-30
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Anti

tegen; voor (ter vervanging v. anté-).

2023-11-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Anti

(Gr.), vz., tegen, meest in samenstellingen; ook bijv. en zelfstandig gebruikt: hij is fel anti; dat is een anti, een tegenstander.

2023-11-30
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Anti

(Gr.), tegen.

2023-11-30
Humoristisch woordenboek

H. Moritsen (1939)

Anti

Houding van tegenstanders; zelfs bij processen.

2023-11-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

anti

vz. (Gr. tegen, tegenover); veel in samenstellingen: Anti-trekhonden-bond; soms in plaats van Lat. ante: z. anticiperen.

2023-11-30
Vreemde woordenboek

S. van Praag (1937)

anti

(Lat.), tegen.

2023-11-30
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Anti

Anti - (Gr., = tegen). Caesar schreef twee, niet overgebleven, Anticatones: strijdschriften tegen de verheerlijking van Cato den jongeren door Cicero en Brutus, Cato’s schoonzoon.

2023-11-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

anti

(’anti) [Gr.] 1. vrvgs. tegen: wordt in sommige samengestelde woorden „ante”. Tgst. pro. 2. m. en v. (-’s) tegenstander.

2023-11-30
Polulaire Geneeskundige Encyclopaedie

Dr. Ch. Bles (1929)

Anti

of ant, Grieksch voorzetsel, dat tegenover, tegenwerkend bedoelt, in Latijnsche samenstellingen beduidt het echter vóór.

2023-11-30
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Anti

Anti - (ook wel Kampa genoemd), een Z.-Amerikaansche Indianenstam, behoorende tot de Arowaksche groep. Aan de rivieren Huallaga en Ucayali in de oostelijke helft van Peru.

2023-11-30
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

anti

anti - tegen.

2023-11-30
Handelslexicon

J. Hagers (1910)

Anti

Anti - tegen.

2023-11-30
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Anti

(vóór klinkers ant) Grieksch voorvoegsel van tegenstelling — ató-revolutionair.