Wiktionary (2019)
angstvallig - Bijvoeglijk naamwoord 1. schrikachtig, bangelijk ♢ Er viel een angstvallige stilte. 2. zorgvuldig tot in kleinigheden ♢ Hij is een angstvallig persoon. Woordherkomst Samenstellende afleiding van angst en de stam van vallen met...
Muiswerk Educatief (2017)
angstvallig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: angst-val-lig 1. wie bang is dat er iets mis kan gaan ♢ met een angstvallige blik keek hij om zich heen 2. heel precies ♢ ze let angstvallig op gez...
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. (-er, -st) en bw., 1. geneigd tot angst, angstig gestemd : houdt gij mij nu voor zo angstvallig ; ons angstvallig hart; — (zwakker dan) angstig : zij kijkt angstvallig om ; een angstvallige blik ; 2. pijnlijk nauwgezet, zorgvuldig tot in kleinigheden; angstvallige waarheidsliefde ; een bekrompen en angstvallige navol...
M. J. Koenen's (1937)
bn.,bw.(1 angstig gestemd,vreesachtig; 2 pijnlijk nauwgezet): 1. een angstvallig kind; 2. angstvallig vermeed hij, wat aanstoot kon geven.
Jozef Verschueren (1930)
(angst'falləch) bn. en bw. (-er, -st) 1. geneigd tot angst: wees zo niet. Syn. bedeesd, bedremmeld, benauwd, beschaamd, beschroomd, beteuterd, blo(de), onthutst, schroomvallig, schuchter, verlegen, versteld. Tgst. ➝ dapper. 2. pijnlijk nauwgezet: een -e navolging.
J.H. van Dale (1898)
bn. (-er, -st), geneigd tot angst, angstig gestemd houdt ge mij nu voor zoo angstvallig; ons angstvallig hart; — (zwakker dan) angstig zij kijkt angstvallig om; een angstvallige blik; — nauwgezet, zorgvuldig tot in kleinigheden angstvallige waarheidsliefde; eene angstvallige navolging van dit meesterstuk; — bw. met angstgevoel; me...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
