Wat is de betekenis van altijd?

2023-06-01
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

altijd

altijd - Bijwoord 1. op elk moment, blijvend Dat kan altijd gebeuren. Ik zal altijd van je houden zei de man tegen zijn vrouw. 2. telkens opnieuw Hij komt altijd te laat. 3. in elk geval ...

Lees verder
2023-06-01
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

altijd

altijd - bijwoord uitspraak: al-tijd 1. elke keer weer ♢ Tina komt altijd op zondag 2. in elk geval ♢ als het regent kan ik altijd nog gaan lezen 3. wat hetzelfd...

Lees verder

Direct toegang tot alle 9 resultaten over altijd?

Word nu vriend van Ensie
2023-06-01
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

altijd

althans, tenminste: Zelfs gesteld dat u in den eersten naamval altijd taalkundig te verdedigen ware en alzoo geschikt om uwee te vervangen, dan nog zou ik u ’t gebruik er van afraden, V. LENNEP2 1, 230.

2023-06-01
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

altijd

Ter aand. van het voortduren van een handeling of toestand tot op dit ogenblik: nog altijd. (Gall., naar fr. toujours). - Zie ook steeds en WNT Suppl. I, 997. „Zwijg, moeder, zwijg”, steende Jan en bleef altijd stokstijf liggen, STREUVELS, Zonnetij 127 (1900).

Lees verder
2023-06-01
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Altijd

adv., altyd, altiten, hyltyd, hyltiten; — weer, altyd en erflik, ivich en erflik, ivich en altyd.

2023-06-01
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Altijd

bw., 1. te allen tijde, in onafgebroken voortduring : Gods liefde blijft altijd; een altijd heldere bron; hij trok verder, altijd verder (vgl. al) ; — altijd aan, door, onophoudelijk (met het bijdenkbeeld van onaangenaamheid) ; hij zoekt altijd door twist; — nog altijd, bij voortduring : je ziet er...

Lees verder
2023-06-01
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

altijd

bw. (steeds, immer, altoos): (niet) voor altijd.

2023-06-01
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

altijd

('al) bw. zonder ophouden, onafgebroken : hij is een braaf man geweest. Syn. altoos, immer, immermeer, onophoudelijk, steeds. Tgst. nimmer. altijddurend ('du:rənt) bn.

Lees verder
2023-06-01
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

ALTIJD

bw. te allen tijde, in onafgebroken voortduring Gods liefde blijft altijd; eene altijd heldere bron; hij trok verder, altijd verder (vgl. al); — altijd aan, onophoudelijk (met het bijdenkbeeld van onaangenaamheid); hij zoekt altijd door twist; je ziet er nog altijd goed uit; — wij zijn voor altijd verbonden, voor goed; — bij voo...

Lees verder