Wat is de betekenis van allenig?

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

allenig

(17e eeuw) (inf.) alleen. Reeds in het werk van Bredero. • alleenig, allennig: alleen, zonder gezelschap, of: zonder hulp, Gron. allèn, allènnig. Ook: slechts. HD. alleinig. (H. Molema : Proeve van een woorden-boek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. 1889) • Je bent alleenig, je krijg je verzorging niet op tijd en je be...

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

allenig

allenig - Bijvoeglijk naamwoord 1. alleen

2024-04-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

allenig

sonder metgesel; eensaam.

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Allenig

bn. en bw., (volkstaal en voorheen dicht.) hetzelfde als alleen: arm moedertje is zo allenig; allenig blijven ; allenig voor zijn gezin leven.

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

allenig

bn., bw. (lit. t., gew. alleen); zij leefden allenig voor elkander, slechts.

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

allenig

(al'le:nәch) bn. en bw. alleen (zijnde] : dat arm moedertje is zo -.

2024-04-20
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)