allenig
(17e eeuw) (inf.) alleen. Reeds in het werk van Bredero. • alleenig, allennig: alleen, zonder gezelschap, of: zonder hulp, Gron. allèn, allènnig. Ook: slechts. HD. alleinig. (H. Molema : Proeve van een woorden-boek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. 1889) • Je bent alleenig, je krijg je verzorging niet op tijd en je be...