Wat is de betekenis van alleen?

2024-04-23
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

alleen

Het begrip alleen heeft 6 verschillende betekenissen: 1) zonder gezelschap. zonder het gezelschap van andere personen; zonder gezelschap. 2) zonder toezicht. zonder toezicht, oppas of verzorging; onbewaakt of onbeheerd. 3) zonder hulp. zonder iemands medewerking; door niemand bijgestaan of geholpen; zonder hulp. 4) afgezo...

2024-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

alleen

alleen - Zelfstandignaamwoord 1. (scheikunde) een organische verbinding met twee belendende dubbele bindingen 1=Propadieen (H2C=C=CH2) is het eenvoudigste alleen. alleen - Bijvoeglijk naamwoord 1. zonder gezelschap Laat mij ...

2024-04-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

alleen

alleen - bijwoord uitspraak: al-leen 1. alleen maar, niets anders dan dat ♢ ze hebben alleen meisjes in dat gezin 1. enkel en alleen [uitsluitend] 2. alleen al...

2024-04-23
Filosofisch woordenboek

Paul Frentrop (2001)

Alleen

Een eenpersoonsbejaardenhuis.1 1 Bijdrage van P. (Ik ben ooit samen met P. aan dit boekje begonnen, maar hij is in 2011 overleden.).

2024-04-23
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

alleen

sonder geselskap, hulp; afgesonderd; slegs, net; eensaam.

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Alleen

adj. & adv., allinne, allinnich; louter en, inkeld en allinne, suver (en allinne), bleat; helemaal, lykme allinne, pûr allinne, spierlik allinne, yn jins ientsje, yn jins ienlikheit; — thuis zijn, frij hûs hawwe, it hûs, de hurd rom hawwe, it rom om 'e hurd h...

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Alleen

I. bn. (uitsl. praedic.), 1. zonder gezelschap : ik zat urenlang alleen; die moeder laat dat kleine kind vaak alleen thuis; het is niet goed dat de mens alleen zij : de eenzame is altijd alleen, maar wie alleen is, behoeft zich daarom nog niet eenzaam te gevoelen; ook van gepersonifieerde zaken: een ongeluk komt zelde...

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

alleen

I. bn. (1 niet vergezeld, buiten ander gezelschap; 2 zonder getuigen; 3 zonder hulp; 4 uitsluitend): 1. ik wil alleen zijn; erg alleen zijn; een ongeluk komt zelden alleen; 2. hij was alleen met zijn vader; iem. alleen spreken; 3. God laat mij niet alleen.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

alleen

(al'le:n) [al versterking + een, op zichzelf] I. bn. en bw. 1. niemand bij zich hebbend : hij komt -; iemand sjieken, zonder andere getuigen. Syn. allenig, enig, eenzaam, verlaten. Tgst. ➝ bezocht. 2. zonder iemands medewerking : dat kan je niet gedaan krijgen. 3. uitsluitend : dat kan niemand dan hij -. II. bw. ter aanduiding van een bepe...