Wat is de betekenis van Air?

2024-04-19
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

air

(zelfstandig naamwoord) [alg.] ruimte, lucht - Jongens, geef me wat ruimte, heus, ik betaal wel.

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

air

(1980+) (< Eng.) (jeugd, skaters) sprong door de lucht. • Er suist een nieuwe rage door Heerlen, waarvoor menig ouder de jodium in de huisapotheek heeft moeten aanspreken. Want een beetje 'skater' heeft minstens één litteken, waar hij overigens allerminst mee zit. In volle vaart een 'air' (sprong door de lucht), uitvoeren over...

2024-04-19
Muzikale begrippen

Ignace Bossuyt (2010)

Air

(1) algemeen: in de Franse muziek, lied of melodie – (2) het equivalent van de Italiaanse aria in de Franse opera en cantate – (3) een meestal eerder langzaam, zangerig (soms een sneller, meer dansant) deel in de orkestsuite van de barok.

2024-04-19
XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Air

Air (Fr. lucht) is in de 16e eeuw een lied van het lichtere type in Frankrijk en Engeland (ayre).Tijdens de barok werd het air regelmatig opgenomen in de instrumentale suit e+, als liedachtige afwisseling met de verschillende dansvormen (bijv. het air uit de Derde orkestsuite van Bach). In de Franse opera uit de 17e en 18e eeuw was het air vergelij...

2024-04-19
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Air

houding; melodie (vero.)

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

air

skynbaar vername houding.

2024-04-19
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Air

o., gezicht; voorkomen, uiterlijk; houding; zangwijze, liedje; zich airs geven: zich voornaam aanstellen.

2024-04-19
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Air

1. lucht (ook: wind); 2. luchtruim; 3. klimaat; 4. uiterlijk, voorkomen; 5. houding, manieren; 6. wijs, lied, aria; air de familie, familietrek; le bel air, de mooie manieren, de voorname wereld, de grote lui; le grand air, de buitenlucht, de open (frisse, vrjje) lucht; il n'y a pas d’air, ’t is benauwd; avoir l‘air..., er......

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Air

I lucht; windje; tocht; ;(aether; wijs(je), melodie, aria; voorkomen; air, houding; airs and graces, coquette maniertjes; bot air, gezwam; take air, ruchtbaar worden; take the air, 1 een luchtje scheppen; 2 opstijgen; by air, door de lucht: per vliegtuig (of luchtschip); be in the air, 1 in de lucht zitten; 2 in de lucht hangen; on the air, voor d...