afzakkertje
(17 eeuw) (inf.) laatste glas alvorens men vertrekt; borrel. • (Jacob Lennep: Zeemans-Woordeboek, behelzende een verklaring der woorden, de scheepvaart en den handel in gebruik. 1844) • We namme nog een afzakkertje, en toe begonne we, alweer voor de foef, Hein Rip te plaagen … (Jacob van Lennep: Plat Amsterdamsch: Zamenspraak. 184...