Wat is de betekenis van afwezig?

2024-03-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

afwezig

Het begrip afwezig heeft 3 verschillende betekenissen: 1) niet ter plaatse. zich niet bevindend op de plaats of bij de gebeurtenis waarvan sprake is; niet tegenwoordig; niet ter plaatse. 2) niet bestaande of beschikbaar. niet bestaande of niet voor gebruik beschikbaar op een bepaalde plaats; niet voorhanden; niet beschikbaar. 3)...

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

afwezig

afwezig - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet op een bepaald tijdstip en plaats * Hij was afwezig op de vergadering, want hij was ergens anders. 3. geestelijk afgeleid, verstrooid Hij was afwezig op de vergadering, want je zag hem indutten. Woordherkomst Samenstellende afleiding v...

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

afwezig

afwezig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: af-we-zig 1. er niet zijn ♢ hoeveel studenten waren vandaag afwezig? 2. er met je gedachten niet bij ♢ wat zit je weer afwezig te kijken! Bi...

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Afwezig

adj. & adv., ôfwêzich; (in gedachten), yn 'e stúdzje (wei); — zitten staren, yn ’e nije, oare wike sjen.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Afwezig

bn., 1. (van pers.) zich niet bevindende in zijn gewoon verblijf, van zijn woon- of werkplaats of van zijn gezelschap verwijderd : een meisje dat om een afwezige minnaar treurt; — afwezig blijven (met aanwijzing van zekere tijdruimte), zo lang elders vertoeven, van huis blijven: overmorgen reis ik naar Frankfort voor zaken; w...

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

afwezig

1. bn. (er niet zijnde, b.v. te huis, op zijn kantoor enz.: niet ter plaatse): een afwezige vriend: vader was afwezig; 2. afwezige, m. en v. afwezigen (afwezende; rechtst. iem., die zijn woonplaats verlaten heeft, zonder volmacht tot het waarnemen zijner zaken of zonder orde op het beheer zijner zaken gesteld te hebben).

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

afwezig

(af'we:zəch) bn. 1. niet tegenwoordig : ik ben in die vergadering geweest. Syn. afwezend. Tgst. ➝ aanwezig. 2. verstrooid.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Afwezig

Adjectief: afwezig, afwezend, absent, uithuizig, onhuiselijk, loops, lopig, loperig, uitstedig, uitlandig, allogeen, onbehuisd. onderbezet, onbezet, open, vacant (vakant), vrijstaand, onbewoonbaar, inhabitabel, onbewoond; verlaten, uitgestorven, wepel (Zn.). Werkwoord: weg zijn, van honk zijn, er nog niet zijn, op de hort zijn, alti...