Wat is de betekenis van Aftaaien?

2024-04-20
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

aftaaien

(1950+) (Barg., havenarb., sold., zeem.) weggaan; vertrekken; ergens mee ophouden. Misschien van Eng. 'to tie up' (vastleggen) en dus oorspronkelijk een scheepsterm. Vgl. afnokken*. Bij soldaten meestal imperatief gebruikt: 'Taai maar af!' Onder mariniers betekent 'iemand laten aftaaien': hem of haar in de steek laten....

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aftaaien

aftaaien - Werkwoord 1. ergatief (informeel) weggaan bij een werkzaamheid, dienst e.d. Nee, die zijn eergisteren al afgetaaid. 2. (inerg) dienst of werkzaamheid opgeven Er werd door velen afgetaaid. Synoniemen afnokken

2024-04-20
Jargon & Slang van Havenarbeiders

Marc de Coster (2017)

Aftaaien

Aftaaien - in dezelfde zin gebruikt als afnokken, nl. ophouden met iets (meestal omdat men het beu is); weggaan. Bij soldaten veelal in de gebiedende wijs gebruikt: Taai maar af. Men veronderstelt dat het woord is afgeleid van het Eng. to tie up = een schip vastmaken, zodat aftaaien het omgekeerde is. Je laten aftaaien: ontslaan.

2024-04-20
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

aftaaien

(< Eng. to tie up, stopzetten), weggaan, afnokken: Nou, ik taai ’s af, Pl. Amst.

2024-04-20
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-20
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)