Wat is de betekenis van afschuwelijk?

2024-03-19
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

afschuwelijk

afschuw opwekkend. afschuw opwekkend; hevige afkeer of angst inboezemend; in hoge mate verschrikkelijk. Voorbeelden: 'Verschrikkelijk, om zo'n man te hebben,' zei ze half huilend. 'Afschuwelijk! Wie had dat ooit gedacht, dat ik zo'n man zou hebben! Een groot wetenschapsman! Zo'n man wil ik niet!' Hi...

2024-03-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

afschuwelijk

afschuwelijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. wat hevige afkeer opwekt Marteling is een afschuwelijke zaak. Woordherkomst Afgeleid van afschuw met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e- Synoniemen verschrikkelijk

2024-03-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

afschuwelijk

afschuwelijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: af-schu-we-lijk 1. heel erg ♢ het is afschuwelijk koud buiten 2. heel erg akelig, vies of lelijk ♢ deze wijn smaakt afschuwelijk Bijvoe...

2024-03-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Afschuwelijk

adj. & adv., ôfgryslik, skoulik, heislik; het is —, it is in griis.

2024-03-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Afschuwelijk

AFSCHUWLIJK, bn. en bw. (-er, -st), 1. afschuw verwekkende, hevige afkeer of afschrik inboezemende ; in de ruimste toepassing van allerlei stoffelijke en onstoffelijke dingen gezegd; 2. (fig. bij schertsende overdrijving) ontzettend slecht of lelijk, verfoeilijk om te zien, te horen enz., zó terugstotend dat men er als ’t ware een afs...

2024-03-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

afschuwelijk

bn., bw. (afschuw verwekkend, zeer lelijk, verfoeilijk): een afschuwelijk gedrocht; die jas staat u afschuwelijk.

2024-03-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

afschuwelijk

(af'schu:wələk) bn. en bw. (–er, –st) 1. afschuw wekkend : een – gedrocht. Syn. →: afgrijselijk. 2. zeer slecht of lelijk : een – weder; die jas staat je –.

2024-03-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Afschuwelijk

AFSCHUWELIJK, AFSCHUWLIJK, (voorheen ook AFSCHOUWELIJK, AFSCHOUWLIJK), bn. en bw. (-er, -st), afschuw verwekkende, hevigen afkeer of afschrik inboezemende in de ruimste toepassing van allerlei stoffelijke en onstoffelijke dingen gezegd; — (fig. bij schertsende overdrijving) uitermate slecht of leelijk, verfoeilijk om te zien, te hooren enz.,...

2024-03-19
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Afschuwelijk

zie Afgrijselijk.