afmaken
1. (1642) (inf.) doden (op brute wijze). • Daadlyk gaf hy hem drie steeken in den rug, en zou hem afgemaakt hebben... (Vaderlandsche letter-oefeningen of tijdschrift van kunsten en wetenschappen. 1798) • Een Europeesch soldaat stond er voor; deze werd terstond door hem afgemaakt met eene kleine kris, welke hij bij zijne gevangenneming v...