Wat is de betekenis van Aflegger?

2024-03-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

aflegger

1. (1937) (Barg.) spion; verkenner. • (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937) • Joop S. was, wat je noemt, een `aflegger', een man die zijn vrouw steeds controleerde, omdat zij `voosde', dat wil zeggen: verhoudingen had die geen geld opleverden. (Vrije Volk, 10/11/1959) • Mot je soms wat van me, aflegger. (Haring Arie: Recht voor z...

2024-03-29
Jargon & Slang van Studenten

Marc De Coster (2017)

Aflegger

Aflegger - student die zijn studies niet afgemaakt heeft; iemand die de studie als een voorwendsel beschouwt. Afleggers nu zijn degenen, die de studie als een sinecuur of als een voorwendsel beschouwen. - Klikspaan, Studententypen (1841) ​

2024-03-29
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Aflegger

Men buigt een zijtak van een struik zo ver om dat deze over een zekere lengte in de grond terechtkomt. Nu kunnen daar wortels uitlopen en nadat de beworteling heeft plaatsgehad, wordt de tak plantwaarts van dat bewortelde gedeelte afgesneden. Zo is een nieuwe plant verkregen, b.v. struik- of doornbes.

Wil je toegang tot alle 8 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aflegger

m. (-s), 1. (pap.) werkman die de pas geschepte vellen aflegt, koetser ; 2. iem. die lijken atiegt en in de kist legt; v. aflegster; 3. student die de Universiteit verlaat zonder zijn studiën voltooid te hebben; 4. (Barg.) spion, verkenner; — (volkst.) afzetter ; 5. spade waarmede men afgraaft en het land gelijkmaakt (in de &#...