Wat is de betekenis van afknappen?

2023-10-02
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

afknappen

(1935) (oorspr. jeugd, thans inf.) ergens (teleurgesteld) mee ophouden; afhaken. 'Iets laten afknappen': iets doen mislukken. • Me kanne 't toch niet om die rotkeffer late afknappe! Da's te daas om over te denke. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935) • Verlof werd er niet gegeven, want we moesten de oorlog to...

2023-10-02
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

afknappen

afknappen - Werkwoord

Direct toegang tot alle 8 resultaten over afknappen?

Word nu vriend van Ensie
2023-10-02
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

afknappen

1. onverwachts afgebroken worden, aan een einde komen, ophouden of niet doorgaan, afspringen: De spijt, die vader heeft, dat eene zoo voordeelige partij ... geheel is afgeknapt, LOOSJES 2, 216; 2. afknappen op, na enige tijd teleurgesteld worden in (iemand of iets): ENDT.

2023-10-02
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Afknappen

v., ôfknappe.

2023-10-02
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Afknappen

(knapte af, heeft afgeknapt), (gew.), doorstaan: die koorts heb ik weer af geknapt.

2023-10-02
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

afknappen

knapte af, heeft (1), is (2) afgeknapt; knappend afbreken, 1. trans.: een stuk glas kan men afknappen; 2. intrans.: de ijzeren stang knapte af.

2023-10-02
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

afknappen

('af) (knapte af, afgeknapt) I. (heeft) met een knap afbreken : een stuk van een ijzerdraad -. II. (is) 1. met een knap zich scheiden : er is een stuk (van de ijzerdraad) afgeknapt. 2. onverwachts niet doorgaan : die voordelige partij is afgeknapt, afknapping v.

2023-10-02
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Afknappen

AFKNAPPEN, (knapte af, heeft en is afgeknapt), iets met een knap afbreken : hij heeft een stuk van het glas afgeknapt; — breken : de veer knapte af; — (fig.) (gew.) doorstaan : die koorts heb ik weer af geknapt; — (w. g.) (van werkingen, toestanden, voornemens) onverwachts ophouden, afspringen, niet doorgaan : die voordeelige pa...