afhandig maken
(17e eeuw) (euf.) (be)stelen; ontnemen. Het WNT citeert o.a. J. van Heemskerk (Batavische Arcadia. 1657): "Soekende met alle middelen hem zyn stadthouderschap afhandig te maaken." • Neen, ik vertrouw je niet, wat ik heb zou je mij afhandig maken, en mij zou je vergeten. Ik wil een waarborg. (De Tijdspiegel. Jaargang 9. 1852) • Uw gasthee...