afdokken
(19e eeuw) (inf.) betalen; afgeven; neertellen. Syn.: afdoppen*; afkomen*; afschieten*; afschuiven*; aftikken*; beschommelen*; bloeden*; dokken*; doppen*; lenzen*; nossen*; offeren*; opdokken*; ophoesten*; opschokken*. • Afdokken, w., b. — Betalen, geld leggen. Hij wilt mij geen schaëvergoeiing geven, maar 'k zal 'em in 't recht tre...