Wat is de betekenis van Afdoen?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

afdoen

afdoen - Werkwoord 1. (ov) een gerezen vraag of tegenwerping als onbetekenend voorstellen Hij deed dat af alsof het een slechte grap was.. 2. (ov) een sieraad of kledingstuk afleggen Hij had zijn hoed nog niet afgedaan. 3. ten einde bren...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

afdoen

afdoen - onregelmatig werkwoord uitspraak: af-doen 1. het van je lichaam halen ♢ ik heb mijn horloge afgedaan 2. het minder maken ♢ die mooie auto doet niets af aan zijn vervelende karakter...

2024-04-25
Jargon & Slang van Beursspeculanten

Marc De Coster (2017)

Afdoen

Afdoen - verkopen, verhandelen: 'Die fondsen zijn afgedaan.'

2024-04-25
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

afdoen

- het gras afdoen, het gras maaien.

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

afdoen

afgedoen; verminder; uittrek (klere); aflê; af haal; vrymaak; voltooi (taak); betaal.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Afdoen

v., ôfdwaen; (regelen), bisljochtsje; de zaak is afgedaan, dat is bislikke, dêrmei is it lyk yn ’e hûs; het mondeling —, it mei de mûle ôfmeitsje, -lizze.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Afdoen

(deed af, heeft afgedaan), 1. kledingstukken, sieraden enz. een ander of zichzelf van het lijf doen; afleggen: zijn hoed, ceintuur afdoen ; 2. een deel v. e. geheel wegnemen: de prijs is te hoog, gij kunt er wel iets afdoen, de prijs verminderen; — (zegsw.) een schelm die er iets afdoet, schertsende uitdrukking waarmede...

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

afdoen

deed af, heeft afgedaan; 1. zich of een ander iets van het lichaam doen: doe je hoed af; een mantel afdoen, afleggen; 2. afnemen, weglaten: stof afdoen, het deksel van de pot afdoen; er geen woord van afdoen; iets van de prijs afdoen; 3. schoonmaken: meubels afdoen; 4. volbrengen, afmaken: zaken afdoen; zijn correspondentie afdoen; 5. voldoen, beta...