Wat is de betekenis van Afdoen?

2025-11-13
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Afdoen

(deed af, heeft afgedaan), 1. kledingstukken, sieraden enz. een ander of zichzelf van het lijf doen; afleggen: zijn hoed, ceintuur afdoen ; 2. een deel v. e. geheel wegnemen: de prijs is te hoog, gij kunt er wel iets afdoen, de prijs verminderen; — (zegsw.) een schelm die er iets afdoet, schertsende uitdrukking waarmede...

2025-11-13
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

afdoen

afdoen - Werkwoord 1. (ov) een gerezen vraag of tegenwerping als onbetekenend voorstellen Hij deed dat af alsof het een slechte grap was.. 2. (ov) een sieraad of kledingstuk afleggen Hij had zijn hoed nog niet afgedaan. 3. ten einde bren...

2025-11-13
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

afdoen

afdoen - onregelmatig werkwoord uitspraak: af-doen 1. het van je lichaam halen ♢ ik heb mijn horloge afgedaan 2. het minder maken ♢ die mooie auto doet niets af aan zijn vervelende karakter...

2025-11-13
Jargon & Slang van Beursspeculanten

Marc De Coster (2017)

Afdoen

Afdoen - verkopen, verhandelen: 'Die fondsen zijn afgedaan.'

2025-11-13
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

afdoen

- het gras afdoen, het gras maaien.

2025-11-13
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

afdoen

afgedoen; verminder; uittrek (klere); aflê; af haal; vrymaak; voltooi (taak); betaal.

2025-11-13
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Afdoen

v., ôfdwaen; (regelen), bisljochtsje; de zaak is afgedaan, dat is bislikke, dêrmei is it lyk yn ’e hûs; het mondeling —, it mei de mûle ôfmeitsje, -lizze.

2025-11-13
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

afdoen

deed af, heeft afgedaan; 1. zich of een ander iets van het lichaam doen: doe je hoed af; een mantel afdoen, afleggen; 2. afnemen, weglaten: stof afdoen, het deksel van de pot afdoen; er geen woord van afdoen; iets van de prijs afdoen; 3. schoonmaken: meubels afdoen; 4. volbrengen, afmaken: zaken afdoen; zijn correspondentie afdoen; 5. voldoen, beta...

2025-11-13
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

afdoen

('av) (deed, deden af : heeft afgedaan) 1. van het lijf doen : een mantel -. Syn. afleggen, afwerpen, afzetten, uitdoen, uitschieten, uittrekken. Tgst. ➝ aandoen (1). 2. een deel er van wegnemen : iets van een prijs -; er geen woord -. 3. wegnemen : het vuil van de vensterruiten -. 4. door afdoen reinigen : de vensterruiten -. 5. ten einde...

2025-11-13
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Afdoen

af'doen (deed af, heeft afgedaan). 1. kledingstuk- ken, sieraden enz. een ander of zichzelf van het lijf doen; afleggen: een collier, ceintuur afdoen; 2. een deel van een geheel wegnemen: de prijs is te hoog, u kunt er wel iets afdoen, de prijs verminderen; (zegsw.) een schelm die er iets afdoet, schertsende uitdrukking waarmee men het vermoe...

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-11-13
Handelslexicon

J. Hagers (1910)

Afdoen

Afdoen - beslissen, uitmaken, ten einde brengen.