Wat is de betekenis van achteruit?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

achteruit

1) (1941) (zeem.) verzamelnaam voor de officieren. ‘Hij woont achteruit’: hij behoort tot het état-major. ‘Een jongen van achteruit’: een jonge bediende van de officieren. ‘Kom hier achteruit’: kom hier bij mij in de scheepskajuit. • Achteruit, noemt men de gezamenlijke officieren, in tegenstelling me...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

achteruit

achteruit - Zelfstandignaamwoord 1. (techniek) een versnelling die een mechaniek in achterwaartse richting doet teruglopen Als je hem in z'n achteruit wilt zetten moet je de pook naar beneden drukken. achteruit - Bijwoord 1. naar achteren gericht, in achterwaartse richting ...

2024-04-25
Jargon & Slang van Matrozen en mariniers

Marc De Coster (2017)

Achteruit

Achteruit - de mensen van achteruit: officieren en civiele personen. Een jongen van achteruit: een jongen van de officieren.

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

achteruit

achteruit - bijwoord uitspraak: ach-ter-uit 1. in de richting van de achterkant ♢ wilt u even een stapje achteruit doen? Bijwoord: ach-ter-uit Synoniemen achterwaarts, terug Tegenstellingen vooruit, voorwaarts

2024-04-25
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

achteruit

(bn.) - achteruit zijn met iets, achter zijn met iets, achterstand hebben. - achteruit zijn, achterlijk zijn.

2024-04-25
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Achteruit

in de - zetten kotsen, overgeven. Syn. achteruit eten.

2024-04-25
Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Achteruit

deMeelmolen te Wormer, ook de Achteruitsmolen of de Prins van Oranje genoemd. De windbrief werd gegeven tussen 1584 en 1601. Hij heeft gestaan aan en ten oosten van de Middentilsloot, nabij en ten noorden van de dorpsbebouwing, en werd gesloopt in 1743.

2024-04-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

achteruit

I. Als bnw. In pred. gebruik: achteruit zijn (met iets), (ten) achter zijn, achterstand hebben; van een kind ook: achterlijk, imbeciel. Als Mare 4 jaar werd, was hij een angstig jongetje, dat achteruit bleek op de ganse lijn: woordenschat, initiatief, bewegingen, Vrouw en Wereld april 1974, p. 27. II. Als prefix. In de volg. samens...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Achteruit

adv., efterút, tobek, efterstobek.