achteruit
1) (1941) (zeem.) verzamelnaam voor de officieren. ‘Hij woont achteruit’: hij behoort tot het état-major. ‘Een jongen van achteruit’: een jonge bediende van de officieren. ‘Kom hier achteruit’: kom hier bij mij in de scheepskajuit. • Achteruit, noemt men de gezamenlijke officieren, in tegenstelling me...