Wat is de betekenis van Acacia?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

acacia

acacia - Zelfstandignaamwoord 1. (plantkunde) plant uit het geslacht Acacia 2. (plantkunde) boom van de soort Robinia pseudoacacia Woordherkomst uit het Latijn

2024-04-19
Verklarend Woordenboek Plantennamen

Dr. C. A. Backer (1936)

Acacia

Acácia Willd. [K. L. Willdenow], - van Gr. akakĭa, een gestekelde boom. - Vele soorten van het gesl. zijn gestekeld of gedoornd.

2024-04-19
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Acacia

peuldragende loofboom

2024-04-19
Prisma van de symbolen

Hans Biedermann (1992)

acacia

in de symboliek vaak met de robinia of de mimosa verwisseld, geldt vooral vanwege zijn harde en duurzame hout als symbool van de overwinning op de dood. In die zin wordt de plant vooral in de vrijmetselaarssymboliek in ere gehouden, en wel naar de ‘kunstlegende’ van de vermoorde tempelbouwmeester Hiram Abif (Choeram Abt), die als martel...

2024-04-19
Plantenterminologie

Jac. de Bruijn (1973)

Acacia

Gr. pltn. voor een gestekelde boom

2024-04-19
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

acacia

(de, -’s), (veroud.) flamboyant, een boom met een schermvormige kroon en rode bloemen, uit Madagascar (Delonix regia, Krerekrerefamilie). Vele [straten in Paramaribo] zijn met boomen beplant, in vroeger jaren oranjeboomen , later tamarinde- en mahonieboomen, acacia’s, koningspalmen, enz. (Enc.NWI 551). Etym.: Boomvormige acacia’s...

2024-04-19
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Acacia

1. Ned. naam voor Robinia pseudo-acacia L. een veel aangeplante sierboom met geveerde bladeren en hangende bloemtrossen. 2. A. is ook een zeer uitgebreid boomgesl. van de fam. Leguminosae, dat over de gehele tropen is verbreid met het grootste soortental in Austr. en Afrika. Van de in Indon. inheemse A.-soorten is de belangrijkste A. leucophloea W...

2024-04-19
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Acacia

acacia.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Acacia

(<Gr.), m. (-’s), geslacht van peuldragende bomen: de echte acacia (Acacia arabica), in Egypte, Arabië, Australië, in ’t wild groeiende, en in verschillende soorten als kasplant gekweekt; uit zijn schors vloeit de Arabische gom; uit de vrucht van andere perst men het geneeskrachtige sap, dat ook acacia...