Wat is de betekenis van Aas (1)?

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Aas (1)

AAS, o. het voedsel der dieren dat ze zelf zich verschaffen ; de vogels zoeken aas voor hun jongen; lokspijs, lokaas, (eig. en fig.); aas aan den haak slaan, bij het visschen; — het aas beet hebben, ingepakt zijn, verleid, verlokt zijn tot iets; — (Zuidn.) zijn aas ophalen, voordeel uit iets hebben; zijn aas terughalen, zich wreken; &...