aarts-
aarts- - Voorvoegsel 1. ter aanduiding dat de door het tweede lid genoemde hoedanigheid in hoge mate geldt 2. belangrijkste, voornaamste, hoogste in een bepaalde orde, belangrijkste of oudste persoon van een bepaalde groep
Wiktionary (2019)
aarts- - Voorvoegsel 1. ter aanduiding dat de door het tweede lid genoemde hoedanigheid in hoge mate geldt 2. belangrijkste, voornaamste, hoogste in een bepaalde orde, belangrijkste of oudste persoon van een bepaalde groep
Muiswerk Educatief (2017)
aarts- - woorddeel 1. versterkt het woord dat erachter staat ♢ aartslui = heel erg lui Woorddeel: aarts- Synoniemen door-, hyper-, in-, over-, super-, ultra-
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[Gr. archi-= eerste] uit de oude tijd (aartsvader); eerste in rang (aartsbisschop); in hoge mate (aartslui).
Prof. dr. J.C. Groot (1955)
(Gr.: archi, opper-) wordt als voorvoegsel in de kerkelijke titulatuur aangewend voor hogere rangen (bijv. aartsbisschop, aartsabt, aartsbroederschap, aartsbasiliek). Ook in de Bijbel treffen we enkele samenstellingen met aartsaan, nl. aartsengel en aartsvader.
Winkler Prins (1949)
(v. Gr. archi, beheersend, opper-...), voorvoegsel dat op hogere rang, vooral bij relig. personages of kerkel. functies, wijst (aartsengel, aartsbisschop), id. ook in wereldl. titulatuur (aartshertog), of de waarde heeft van verslechterende bijbetekenis (aartsdief, aartsleugenaar).
E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)
voorvoegsel, van het Griekse archi-, dat beheersend, opper-. . . betekent en in die zin in het kerklatijn voor hiërarchisch hogere rangen werd toegepast, vindt ook in modern Nederlands aanwending 1. in die oude betekenis, ter aanduiding van „eerste”, „opper-” in religieuze termen (bijv. aartsengel) of kerkelijke titels...
Jozef Verschueren (1930)
('a:rts) vrvgs. 1. eerste, hoogste, voornaamste aartsbisschop, aartsvader. 2. in de hoogste graad, bij uitnemendheid: aartsdeugniet, aartsdief, aartsdom. Opm. Aarts komt in veel samengestelde woorden voor; hier volgen alleen de voornaamste.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
Aarts- - bet. in bijbelsche en kerkelijke benamingen en in titels: eerste, hoogste, voornaamste, b.v. aartsbisschop, aartsdiaken, aartsdiocese, aartsengel, aartshertog. In samenstellingen met ongunstige beteekenis: in hoogste mate, b.v. aartsdief, aartsleugenaar, aartsdom. Het voorvoegsel is in de M. E. ontleend aan het Grieksch-Latijnsche archi, d...
J.Pluim (1911)
(voorvoegsel: aartsengel, enz.) komt van ’t Gr. archi (van archein = de eerste, de voornaamste zijn); het Lat. nam dit als arci (spr. artsi) over en vandaar ons aarts. Het diende vooral tot vorming van kerkelijke woorden: aartspriester, aartsdiaken, aartsbisschop, aartsengel, aartsvader, enz. Later kreeg het vóór wereldsche name...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: