Wat is de betekenis van aanzitten?

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

aanzitten

aanzitten - onregelmatig werkwoord uitspraak: aan-zit-ten 1. even vastpakken, tegen iets of iemand aankomen ♢ daar mag je niet aanzitten, Gert-Jan! 2. aan tafel zitten voor de maaltijd ♢ komt u...

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Aanzitten

v. oansitte.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aanzitten

(zat aan, heeft aangezeten), zitten aan of bij iets, bep. aan de dis, aan de maaltijd; ook absol. Het verl. deelw. aangezeten vormt met zijn de uitdrukking aangezeten zijn, die niet als de volm. verl. tijd. van aanzitten moet beschouwd worden. Zij zijn, zij waren aangezeten is nagenoeg hetzelfde als zij zitten...

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

aanzitten

zat h., i. -gezeten (zitten aan of bij iets aan de dis, aan het maal): we zijn aangezeten, zitten aan tafel; met iem. —, eten; de aanzittenden of aangezetenen.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

aanzitten

('a:n) (zat aan, heeft aangezeten) zitten aan, bij iets: (aan de dis, aan het zand) aangezeten.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

aanzitten

aanzitten - (zat aan, heeft aangezeten), 1. zitten aan of bij iets, m.n. aan de maaltijd; ook abs.; 2. ergens —, er aankomen, eraan raken: je mag nergens —; (niet aaneen schrijven in je kunt wel merken dat het eraan zit bij hem, dat hij veel geld heeft).

2024-04-19
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Aanzitten

AANZITTEN, (zat aan, heeft aangezeten), zitten ; aan of bij iets (aan den disch, aan den maaltijd). (Het verl. deelw. aangezeten vormt met zijn de uitdrukking aangezeten zijn, die niet als de volm. verl. tijd van aanzitten moet beschouwd worden. Zij zijn, zij waren aangezeten is nagenoeg hetzelfde als zij zitten aan, zij zaten aan). AANZITTING, v.