Wat is de betekenis van aanzienlijk?

2025-06-15
Prisma Nederlands Fries

Schrijver op Ensie

2025-06-15
*PREMIUM* Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2025-06-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aanzienlijk

bn. en bw. (-er, -st), 1. door standsvermogen of macht boven anderen verheven: een aanzienlijke familie; van aanzienlijken huize; — zelfst. : de aanzienlijken; de aanzienlijksten des lands, de notabelen, de eersten; 2. belangrijk, groot: een aanzienlijkebreedte, hoogte, lengte ; een aanzienlijke som (gelde), zeer groot ', c...

2025-06-15
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

aanzienlijk

Het begrip aanzienlijk heeft 3 verschillende betekenissen: 1) vrij groot. vrij groot; aanmerkelijk; belangrijk. 2) in grote of hoge mate. in grote of hoge mate; aanmerkelijk; veel. 3) met aanzien. aanzien genietend door afkomst, stand, vermogen of macht; met aanzien.

2025-06-15
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aanzienlijk

aanzienlijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. voornaam, groot, belangrijk, erg, niet te verwaarlozen Ze was een telg uit een van de aanzienlijkste families van Venetië. Met de handel in verdovende middelen zijn aanzienlijke bedragen gemoeid. ...

2025-06-15
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

aanzienlijk

aanzienlijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: aan-zien-lijk 1. behoorlijk groot of veel ♢ Jan heeft een aanzienlijk bedrag op zijn rekening 1. in aanzienlijke mate [ruimschoots, veel]...

2025-06-15
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Aanzienlijk

adj., oansjenlik, fornaem, treftich; -e lieden, greate lju.

2025-06-15
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-06-15
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

aanzienlijk

1 bn., bw. (1 voornaam, 2 6elangrijk; groot): 1 een -e familie, deftig, rijk; 2 een -e lengte’, een - vermogen; 2 -en, m. mv. (voorname personen); zie notabelen.