Wat is de betekenis van aanwezig?

2024-04-24
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

aanwezig

zich ergens bevindend. zich bevindend op de plaats of bij de gebeurtenis waarvan sprake is; zich ergens bevindend. Voorbeelden: Bacteriologisch laboratorium: Hier worden patiëntenmonsters (bloed, urine, feces, liquor, pus, sputum, uitstrijken) onderzocht op aanwezige bacteriën. http://biologisch-medisch.laboratorium.nl/b...

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aanwezig

aanwezig - Bijvoeglijk naamwoord 1. tegenwoordig zijn, er zijn (van mensen) Het aanwezige publiek was dolenthousiast. 2. ter beschikking zijn, voorhanden zijn (van dingen) Alle vormen van speelplezier zijn aanwezig. Woordherkomst Samens...

2024-04-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

aanwezig

aanwezig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: aan-we-zig 1. wie ergens is ♢ alle leerlingen waren aanwezig vandaag 1. lijfelijk aanwezig [in levenden lijve] Bijvoeglijk naamwoord:...

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Aanwezig

adj., oanwêzich, presint, by de wurken.

2024-04-24
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aanwezig

bn., 1. zich op een bepaalde plaatsbevindend, tegenwoordig (van personen); 2. voorhanden, voorradig, ter beschikking staande (van zaken) dit artikel is niet voorhanden in de winkel, maar wel aanwezig in het magazijn; 3. daar zijnde, aangebroken, zijnde (van een tijdstip, een mogelijkheid, een gelegenheid).

2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

aanwezig

1 bn. (1 van personen: tegenwoordig; 2 van zaken: voorhanden, Ier beschikking): 1 de -e leerlingen; 2 de —e voorraden; 2 zn. meestal mv. al de -en; het -e, wat voorhanden is; -wezigheid, v.

2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

aanwezig

(a:n'we:zəch) bn. 1. zich ergens bevindend : in de winkel, bij de vergadering op het feest 2. zich onder de hand bevindend : de -e voorraad. Syn. aanwezend, tegenwoordig, voorhanden. Tgst. → afwezig.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Aanwezig

Adjectief: tegenwoordig, aanwezig, aanwezend, present, alomtegenwoordig, altegenwoordig, overaltegenwoordig, voorhanden, medeaanwezig, huiszittend, hokvast, heemvast, luchtschuw. gelegen, gesitueerd, welgelegen, slechtgelegen, bewoonbaar, logeabel, habitabel, veelbezocht, meestbezocht. woonachtig, gehuisvest, gedomicilieerd, gestationeerd,...