Wat is de betekenis van aanvang?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aanvang

aanvang - Zelfstandignaamwoord 1. begin De aanvang van het concert is om 20.00 uur. aanvang - Werkwoord 1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanvangen ♢... dat ik aanvang Woordherkomst Naamwoord van...

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

aanvang

aanvang - zelfstandig naamwoord uitspraak: aan-vang 1. wat het eerst gebeurt, wat je het eerst doet ♢ bij de aanvang van de wedstrijd was hij nog fit Zelfstandig naamwoord: aan-vang de aanvang Synoniemen...

2024-03-29
Theater

Gedigitaliseerd Ensie (2015)

Aanvang

aanvang. Met dit woord verzoekt de inspicient* vlak voor het begin van de voorstelling de spelers naar het toneel te komen.

2024-03-29
Ambtelijk taalgebruik

Wouter de Koning (1976)

aanvang

1. begin; 2. start.

2024-03-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

aanvang

begin; aangevang; begin; onderneem; aanrig, doen.

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Aanvang

s., oanfang, (oan)bigjin (it).

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aanvang

m. (geen mv.), (deftiger dan) begin: inde(n> aanvang; — een aanvang maken, beginnen te doen; een aanvang nemen, beginnen te geschieden.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

aanvang

m. (begin, minder gewoon): in de dezer eeuw, van de - af, een - nemen, beginnen; reeds bij de -; een - maken met, beginnen.