Wat is de betekenis van aanstappen?

2024-12-06
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-12-06
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aanstappen

(stapte aan, heeft en is aangestapt), 1. met vaste, gelijkmatige schreden naderen; 2. met spoed of wel sneller voortstappen; 3. op iets of iem. aanstappen, zijn schreden daarheen richten; 4. bij iem. aanstappen, aangaan, hem bezoeken; 5. zekere afstand voortstappende afleggen: ik kan die weg in een uur aanstappen.

2024-12-06
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

aanstappen

stapte -, h. en i. -gestapt (1 met spoed voortstappen; 2 stappend naderen); 1 stap wat -! 2 daar kwam grootje -! op iem. -; bij iem. -, even aanlopen.

2024-12-06
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

aanstappen

('a:n) (stapte aan, aangestapt) I. (heeft) vlug(ger) stappen : toe, stap wat aan. Syn. zie: aanbenen. II. (is) 1. stappen naar : op zijn man -. 2. even aanlopen : bij iemand -. 3. stappend naderen : een haan kwam zeer tevreden aangestapt.

2024-12-06
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

aanstappen

aan'stappen (stapte aan, heeft en is aangestapt), 1. met vaste, gelijkmatige schreden naderen; 2. met spoed of wel sneller voortstappen.

2024-12-06
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

aanstappen

Aanstappen - (stapte aan, heeft en is aangestapt), met vaste, gelijkmatige schreden naderen; sneller loopen, met spoed voorstappen; - op een huis, iem. aanstappen, zijne schreden daarheen richten; - bij iem. aanstappen, aangaan, bezoeken; zekeren afstand snel voortstappende afleggen: ik kan dien weg in een uur...