Wat is de betekenis van aanspraak?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aanspraak

aanspraak - Zelfstandignaamwoord 1. (juridisch) het recht om het bezit of genot van iets te vorderen Hij maakte aanspraak op het recht van overpad. 2. de gelegenheid om te praten De eenzame oude vrouw had behoefte aan wat aanspraak.

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

aanspraak

aanspraak - zelfstandig naamwoord uitspraak: aan-spraak 1. gelegenheid om met iemand te praten ♢ ik houd ervan om een beetje aanspraak te hebben 2. het bezit of het gebruik ervan kunnen opeisen ...

2024-04-20
Groot Retorisch Woordenboek

Paul Claes, Eric Hulsens (2015)

aanspraak

G apostrofè (N apostrof) ‘afwending’, L allocutio (N allocutie) [1] Pragmatische figuur in een pleidooi, waarbij de verdediger zich van de rechter of het gehoor afwendt om zich rechtstreeks tot de aanklager te richten. [2] Pragmatische figuur in verheven stijl, pathetisch aanspreken van de lezer, de toehoorder, een niet aanwezige persoon, een do...

2024-04-20
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Aanspraak

het recht om van anderen te vorderen dat zij iets doen of nalaten. Wie koopt, heeft aanspraak op levering van het gekochte; wie iets verkoopt, heeft aanspraak op betaling van de koopprijs. Een grondeigenaar heeft er jegens iedereen aanspraak op dat men hem niet in het genot van de eigendom stoort, b.v. door over de akkers te lopen.

2024-04-20
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

aanspraak

1. Toespraak, redevoering. Dan ben ik terug naar Rupelmonde gekomen, de fanfare met den burgemeester is me aan de statie komen afhalen, en de pastoor deed een aanspraak.... De menschen schreeuwden allemaal toen ze me zagen, CLAES 1923, 53. Bij de champagne hield hij een aanspraak, die de hele familie Schaats aan ’t wenen bracht, LEBEAU 1962,...

2024-04-20
Germanismen in het Nederlands

Dr. S. Theissen (1978)

Aanspraak

De purist Heidbuchel beschouwde aanspraak in de betekenis van ‘toespraak’ als een germanisme (D. ‘Ansprache’). Tot in de jaren ’50 wordt het nochtans in alle woordenboeken als goed en gebruikelijk Nederlands vermeld. Nu echter geldt het algemeen als ongebruikelijk of verouderd. Verschueren is de enige die het nog aan h...

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Aanspraak

s., oanspraek.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aanspraak

v. (...spraken), 1. (veroud.) het min of meer plechtig toespreken tot één of meer aanwezigen, redevoering, toespraak: de honing, de minister hield een aanspraak tot de Kamer; 2. de woorden, de inhoud van het aanspreken (inz. geschreven of gedrukt); 3. gelegenheid om met iemand te spreken : een aanspraak(je) hebben; &md...