Wat is de betekenis van aanmerkelijk?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aanmerkelijk

aanmerkelijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. aanzienlijk, tamelijk veel, tamelijk groot Hij had een aanmerkelijk belang in de firma. Auto's produceren een aanmerkelijk deel van de CO2 die mensen uitstoten. Woordherkomst Naamwoord van handeli...

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

aanmerkelijk

aanmerkelijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: aan-mer-ke-lijk 1. behoorlijk groot of veel ♢ ze heeft dit keer aanmerkelijk beter gescoord Bijvoeglijk naamwoord: aan-mer-ke-lijk Synoniemen aanzienlijk, belangrijk, kapitaal, respec...

2024-04-19
Ambtelijk taalgebruik

Wouter de Koning (1976)

aanmerkelijk

1. groot; 2. belangrijk; 3. vrij sterk.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aanmerkelijk

bn. en bw. (-er, -st), belangrijk, aanzienlijk, groot; — bw.. in een aanzienlijke mate, vrij sterk.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

aanmerkelijk

(a:n'merkələk) bn. en bw. (-er. -st) aanzienlijk, doch minder sterk en minder in gebruik : -e sommen; vergroot. Syn. aanzienlijk, merkwaardig, opmerkelijk. Tgst. zie: gering.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

aanmerkelijk

aanmer'kelijk, bn. en bw. (-er, -st), belangrijk, aanzienlijk, groot; bw., in een aanzienlijke mate, vrij sterk.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

aanmerkelijk

Aanmerkelijk - bn. en bw. (-er, -st), belangrijk, aanzienlijk, groot; (veroud.) opmerkelijk, merk-waardig; bw., in eene aanmerkelijke mate, sterk.