Wat is de betekenis van aanlopen?

2024-03-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

aanlopen

(2005) (politie) het waarschuwen van criminelen voor dreigende liquidaties. • Aanlopen. Het door de politie waarschuwen van criminelen voor dreigende li-quidaties. (Elsevier, 17/12/2005: Van aanlopen tot zwijntjesjager)

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aanlopen

aanlopen - Werkwoord 1. ergatief duren Het was al tegen sluitenstijd aangelopen. 2. ergatief in botsing komen met een staand voorwerp Hij liep tegen de punt van de tafel aan en bezeerde zich danig. 3. ergatief komen ~: ongewild er...

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

aanlopen

aanlopen - onregelmatig werkwoord uitspraak: aan-lo-pen 1. er lopend naar toe gaan ♢ ik ben even bij hem aangelopen 2. niet vrij kunnen bewegen ♢ je hoort dat dit wiel een beetje aanloopt...

2024-03-29
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

aanlopen

aanlopen: een wiel dat aanloopt wordt in zijn loop belemmerd, bijvoorbeeld door een loszittende spaak.

2024-03-29
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

aanlopen

(onov ww; liep aan; is aangelopen) - (van een fietswiel) in zijn loop gestuit worden of belemmering ondervinden, bv. door een scheefzittend remblokje.

2024-03-29
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

aanlopen

(liep aan, is aangelopen), (i.h.b.:) onregelmatig bij een bepaalde vrouw op bezoek komen ten behoeve van sexueel verkeer. Zus Lina had een man die bij d’r kwam ‘aanlopen’, zoals dat heette (Cairo 1976: 31). Opm.: Het betreft hier de zg. ‘bezoeksrelatie’, die al in de slaventijd gebruikelijk was: zie Ene.Sur. 67, 137.

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Aanlopen

v., oanrinne; (bezoeken), delkomme, lanskomme, oankomme, oansjen, oanwippe, oangean; (van een wiel), oanskave, oansiepe, oansluere.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aanlopen

(liep aan, is en heeft aangelopen), 1. in de richting van iem. of iets lopen, varen ; — op de vijand aanlopen, in snelle pas op hem toelopen om hem aan te vallen ; 2. aanlopen bij, zich voor een kort oponthoud, in ’t voorbijgaan ergens heen begeven of er een bezoek brengen; — (van schepen) een haven aanlopen,...