Aankleeden—aantrekken—kleeden
Beide, aankleeden en kleeden, beteekenen het aandoen der kleederen, aantrekken heeft altijd het object, de kleederen, noodig; alleen dialectisch is zich aantrekken, dat geheel gelijk in beteekenis met de beide andere is. Kleeden kan nog boven¬dien de beteekenis hebben van verschaffen van kleedingstukken, aankleeden sluit het aantrekken daarvan...