Wat is de betekenis van aankleden?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aankleden

aankleden - Werkwoord 1. meubileren, van toebehoor of uitbreiding voorzien, decoreren, versieren We kunnen de vergelijking aankleden met een voorbeeld uit de praktijk. 2. iets of iemand kleren aandoen In de Amerikaanse stad New Jersey heeft een familie hun zelfg...

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

aankleden

aankleden - regelmatig werkwoord uitspraak: aan-kle-den 1. kleren aan het lijf doen ♢ wanneer kleden jullie je aan? 2. iets versieren, gezelliger maken ♢ zullen we de zaal een beetje aankleden?...

2024-04-19
Dromen encyclopedie

Fink (1998)

Aankleden

Andere kleding aantrekken symboliseert de wil om in de maatschappij zelfverzekerd te willen optreden. U wilt zich niet blootgeven en op andere mensen een goede indruk maken. Degene die anderen aankleedt, kan er uit opmaken dat iemand in het bewuste leven onze steun nodig heeft. (Zie ook ‘Jurk’ en in deel 3 van dit boek: ‘Dromen me...

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie supplement

Oosthoek (1972)

Aankleden

(kleedde aan, heeft aangekleed), 4. een betrekkelijk kaal verslag over iets of een tamelijk onplezierige mededeling zodanig omkleden met woorden dat het een aanvaardbaar geheel wordt: hij weet zijn verslag altijd wel aan te kleden.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Aankleden

v., (oan)klaeije, de klean oandwaen.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aankleden

(kleedde aan, heeft aangekleed), 1. klederen aantrekken (met name de bovenklederen); 2. zich aankleden, in ’t bijz. de klederen aantrekken waarin men zich ergens vertonen wil of die men buitenshuis draagt: mevrouw kleedt zich aan; wacht even, dan zal ik me aankleden en ga met je mee; — (w. g.) daarvoor kleed ik mij aan...

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

aankleden

kleedde -, h. -gekleed; z. aangekleed (kleren aantrekken; ook wel: meubileren): het kind -; een huis -; zich —; -kleding, v.: de — van een (toneel)stuk, décor, costumes etc.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

aankleden

('a:n) (kleedde aan, heeft aangekleed) 1. klederen aan het lijf doen : een kind, zich netjes -. zie: aangekleed. Syn. aantrekken, kleden. Tgst. zie: ontkleden. 2. meubileren : een huis -; iemand -, hem de nodige meubels of uitrusting bezorgen: ik zal hem wel -, ik zal de zaak met hem wel in orde maken.