Wat is de betekenis van aanhang?

2024-03-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

aanhang

1. (1982) (sch.) mannelijk geslachtsorgaan. • In een ingezonden brief naar Vrij Nederland noemde Jan G. Elburg na een verzuchting van vertaler John Vandenbergh, dat de vertaalwoordenboeken te weinig keus bieden, honderd woorden voor pen. Daarvan staan er niet minder dan veertig niet in het Erotisch Woordenboek, namelijk: aanhang, boor, baar-va...

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aanhang

aanhang - Zelfstandignaamwoord 1. het geheel van iemands helpers, volgelingen, partners, vrienden. De PvdA heeft vooral bij de arbeiders een grote aanhang. aanhang - Werkwoord 1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanhangen ...

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

aanhang

aanhang - zelfstandig naamwoord uitspraak: aan-hang 1. mensen die een persoon of club of partij altijd volgen ♢ hij hoort bij de aanhang van de partij van Fortuyn Zelfstandig naamwoord: aan-hang de aanhang

2024-03-29
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

aanhang

(de) - huis met aanhang, huis met toebehoren, huis met bijgebouwen enz.

2024-03-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

aanhang

In notariële advert., in toep. op bijgebouwen, omheiningen enz. die bij een onroerend goed behoren: toebehoren. Steeds in verb. als : (woon)huis met aanhang. Huis, aanhang, tuin en boomgaard, gelegen Tongersesteenweg 21, Limburg 3/9/1976. Publieke verkoop om uit onverdeeldheid te treden van Gemeente Millen. Een huis met aanhang,...

2024-03-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

aanhang

volgelinge, helpers; ondersteuning; aangehang; volg; steun; vaskleef; aanhanger.

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Aanhang

s., oanhing.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aanhang

m.. partij, volgelingen.