Wat is de betekenis van aaneen?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aaneen

aaneen - Bijwoord 1. zonder tussenruimte De zomerhuisjes stonder zeer dicht aaneen. 2. achter elkaar 3. in samenkoppelingen: aan elkaar De politieagent bond de handen van de dief aaneen. Woordherkomst samenstelling van aan en een

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

aaneen

aaneen - bijwoord uitspraak: aan-een 1. niet gescheiden, niet los ♢ deze letters moet je aaneen schrijven Bijwoord: aan-een Tegenstellingen los

2024-04-25
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

aaneen

aan elkaar De straten stonden blank, in de goten waren de hagelstenen aaneengeklit tot een papperige ijsmassa en uit de zware lucht viel hier en daar nog een verdwaalde druppel. (Stefan Brijs, Kruistochten) Hij vroeg zich af hoe andere schrijvers dat deden, iemand als Withof bijvoorbeeld, die oude sachem die moeiteloos woorden en...

2024-04-25
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

aaneen

(bw.) voortdurend, aanhoudend. aan elkaar. aaneen- aan elkaar, vooral in samenstellingen: aaneenbinden, aaneendoen, aaneenpraten.

2024-04-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

aaneen

I. Als bijw. Ook in de samenst. aaneenaan. Ter aand. van een onbepaalde tijdsduur: voortdurend, onafgebroken, gedurig, aanhoudend. - Zie ook de dialectwdb., o.a. c. en T.B. Hij zit aaneen zonder werk. Ge zijt aaneen ziek. Het regent aaneen, C. En al etend zag Pallieter altijd maar aaneen naar den veldbuik waarboven de zon opklom, TIMMERMANS 1966...

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

aaneen

aanmekaar; onafgebroke.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Aaneen

adv., oanienwei, oan ien trie(d) troch; uren —, ûren oer ien boech.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aaneen

b'w., ongescheiden (in ruimte of in tijd) elkander opvolgende, zonder tussenpozen, achtereen; — onmiddellijk tegen elkaar sluitende: men moet de letters van een woord aaneen schrijven; die turven moeten op het. veld niet te dicht aaneen staan; de soldaten moesten aaneen, blijven staan ; — (Zuidn.) bezig met: wat doet gij...