Wat is de betekenis van aanbreken?

2024-04-18
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aanbreken

aanbreken - Werkwoord 1. ergatief beginnen van een tijdperk Een nieuw tijdperk is aangebroken. De vakantiet is aangebroken. 2. (ov) iets voor het eerst openen We hebben de andere voorraad nog niet aangebroken....

2024-04-18
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

aanbreken

aanbreken - onregelmatig werkwoord uitspraak: aan-bre-ken 1. het ontstaan, of laten ontstaan ♢ de grote dag is aangebroken 2. het open maken ♢ we hebben een nieuw pak melk aangebroken ...

2024-04-18
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Aanbreken

v., oanbrekke; hetvan de dag, it lemieren (fan ’e dei).

2024-04-18
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aanbreken

(brak aan, heeft en is aangebroken), 1.voor het eerst een deel van een voorraad (vooral van levensmiddelen) nemen; in *t bijz. van kisten, vaten, dessen enz.: openmaken; 2. dagen, aan vangen (het morgenlicht, de dag, een tijdstip). AANBREKING, v.

2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

aanbreken

(1 van een geheel een deel afnemen; 2 v. h. licht, de dag [meestal niet van de nacht], tijdperken: beginnen): 1 ik brak (iets,b.v.een brood,een fles) aan, heb (iets) aangebroken; 2 de dag brak aan, is aangebroken.

2024-04-18
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

aanbreken

('a:n) (brak aan. aangebroken) I. (heeft) voor het eerst er een deel afnemen : een brood, een kist tee, een fles wijn -. II. (is) 1. [breken door de duisternis] aanlichten : de dageraad, de dag is aangebroken. 2. beginnen : een tijd van vrede scheen aan te breken.

2024-04-18
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

aanbreken

aan'breken (brak aan, heeft en is aangebroken), i. (overg.) voor het eerst een deel van een voorraad (vooral van levensmiddelen) nemen; m.n. van kisten, vaten, flessen enz.; openmaken; n. (onoverg.) (van het morgenlicht, de dag, een tijdstip) beginnen te schijnen, resp. licht te worden; beginnen: de dag brak aan; vaak in zelfst. gebruik: met het va...

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

aanbreken

Aanbreken - (brak aan, heeft en het is aangebroken), voor het eerst een deel van eene hoeveelheid (levensmiddelen) nemen of kisten, vaten, flesschen enz. openmaken; aanvangen (het morgenlicht, de dag, het tijdstip).