Aan het laatje zitten
D.w.z. aan de regeering zijn, aan de (staats)ruif zitten, ‘over de geldmiddelen te beschikken hebben, veelal met de bijgedachte dat men daarvan profiteert’ (Ndl. Wdb. VIII, 899). Zie Harreb. 1,192: Die bij de flesch (ofaan de lade) zit, zegent zich zelven (ofhet eerst); De Amsterdammer, 17 Aug. 1913, p. 1 k. 2: De heer Dr. Kuyper, wien...