a. Te spelen (→) personage in een bestaand toneelstuk of (→) geïmproviseerd spel.
b. De voor elke speler uitgeschreven tekst of het afgesproken deel van het te spelen toneelstuk.
c. Alle gedragingen en gesproken (of gezongen) tekst waarmee een speler een (→) personage verbeeldt.
Oorspronkelijk de rol papier waarop de individuele tekst van de spelen stond.
Ad a en c: het personage uitgewerkt tot levende presentatie = de gespeelde rol.
Ad b: het uitgeschreven deel; de rol houdt in:
a. de tekst zelf die gesproken wordt door het personage en
b. de spelindicaties of (→) neventekst
Literatuur
- A.van Dam, Theater in gebruik, 1991
- De Leeuwe e.a., Dans en Toneel, 1966