Gepubliceerd op 29-03-2021

Tempel

betekenis & definitie

De oudste tot nu toe in Mesop. gevonden tempel werd bij de Irakese opgravingen in Eridu gevonden; het is de tempel van laag XVI, ong. 4 x 4 m; de t. bestaat slechts uit 1 vertrek, de deur ligt in de Z.O. gevel, een beetje buiten het midden; de cella* bestaat uit een centrisch gelegen erker met postament, in het midden v.h. vertrek vond men een kleistenen offertafel. De mogelijkheid bestaat dat de oudere lagen van Eridu nog een gebouw bevatten, dat als tempel gediend heeft.

Het is opvallend, dat de tempel van laag XVI gladde buitenmuren bezit en nog niet de met pilasters of met ribben en nissen gelede muren van latere Sumer. tempels. De tempels v.d. lagen XI-IX zijn op een terras gebouwd; zij behoren dus evenals de tempels uit de volgende lagen tot het type v.d. terras-tempels. De tempel uit laag VI vertoont zeer duidelijk het type v.d. geknikte ascella; bij de tempels van dit type is de ingang niet tegenover de ingang gelegen, maar in één der lange zijden; als men binnenkwam moest men dus een kwartslag draaien om tegenover het altaar te komen te staan. In dit opzicht kan deze als het prototype v.d. Sumer. tempelbouw worden beschouwd. Ook bij de voorafgaande t.’s v.d. lagen VIII (Obeid I*) en VII (evenals de t. van Eridu VI uit Obeid II) kan men dit verschijnsel al waarnemen want ook daar is de hoofdingang bij de trap, waarlangs men het platform bestijgt, in één der lange zijden.

Een 2e typische karaktertrek v.d. t.’s van Eridu VIII-VI is gelegen in de reeks van vertrekken a.d. lange zijden en in de hoekbastions. Ook dit ziet men bij andere Sumer. t.’s. In Tepe Gawra* in het N. zijn in de lagen XIX-XIII t.’s gevonden, die een grote mate van overeenkomst vertonen met de t.’s van Eridu. De archaïsche t.’s v. Uruk V en IV worden steeds vanuit een ingang in de lange zijden betreden, zoals ook al bij oudere t. van Eridu. Dit type t. blijft typerend ook voor de volgende perioden; men vindt het in de t.’s v.d.

Diyala-streek* (Chafadji, Teil Asmar en Teil Akrab), maar ook in de t.’s van Assur* en Mari* uit de tijd v.d. eerste dyn. van Ur Z. Sumer. De verdere ontwikkeling v.d. terrastempel, die zich geleidelijk tot een t. op een zikkurat, een tempeltoren, ontwikkelt, kan men vervolgen in de met fresco’s versierde tempel van Teil Ukair, die was opgericht op een terras in D-vorm van in totaal maar enkele meters hoogte, maar toch met een indeling in 2 verdiepingen; in de „witte tempel” op de zikkurat van Anu in Uruk, die niet, zoals men vroeger dacht, uit de Uruk-periode stamt, maar uit de DjemdetNasr-tijd; en, tenslotte, in de „tempel met de duizend ogen” van Teil Brak*. Wat zijn in-, deling betreft vertoont de „witte tempel” een grote gelijkenis met de t.’s uit de lagen Eridu VIII-VI van Eridu, vooral met de t. van Eridu VII, maar toch is er pas bij de „witte tempel” duidelijk sprake v.e. zikkurat een tempeltoren. Het is onbekend of bij deze zikkurat reeds een tempel op de begane grond behoorde, zoals bij de latere zikkurats gebruikelijk is. De preciese functie v.d. zikkurat is nog omstreden; volgens sommigen is de zikkurat in oorspr. een grafmonument geweest als de Eg. pyramide*; vlg. een andere interpretatie is de zikkurat een verbinding tussen hemel en aarde; vlg. een derde interpretatie is de zikkurat een kunstmatige berg, omdat de Sumer.* de berg beschouwden als het centrum v.d. activiteit der góden (de berg als de plaats, waar de vegetatie-god sterft, als het land der doden, als de plek waar de zonnegod opkomt, en als de plek van waar de storm-god de regen brengt).

De buitenwanden v.d. zikkurats zijn afgedekt met gebakken tichelstenen en zijn in ribben en nissen geleed om de eentonigheid v.d. grote steenvlakken te breken. Een typerend kenmerk v.d. latere zikkurats is een indeling in terrassen; trappen a.d. buitenzijde leiden v.h. ene terras naar het andere. Het best bewaard v.d. latere zikkurats is wel die van Ur-Nammu in Ur uit de tijd v.d. derde dyn. maar op de plek v.e. ouder gebouw uit de tijd v.d. eerste dyn. De zikkurat v.d. god Marduk in Babylon* had zelfs 7 terrassen. Ook de zikkurat van Borsippa (Birs Nimrud), die door vele reizigers uit vroeger eeuwen voor de „toren van Babel” werd aangezien, is zeer indrukwekkend, evenals de zikkurat van Dur Kurigalzu. Van groot belang voor een meer preciese bepaling v.d. functie v.d. zikkurat zijn de Fr. opgravingen (sinds 1951) in de zikkurat van Choga Zambil bij Susa uit de 13e eeuw v.C.

Bij deze opgravingen heeft men n.1. binnenvertrekken in de tempeltoren gevonden. Meer uitgebreide tempelcomplexen vertonen al in een zeer vroege periode één of meer hoven, waaraan magazijnen gevestigd waren. De tempels v.h. 2e en le millennium vertonen i.h. alg. een ingang tegenover cella* en altaar; volgens Frankfort* moet men het zich zo voorstellen, dat naast de zijdelingse ingang vanuit de hof op de lange zijde in de loop der geschiedenis een „straatingang” op de korte zijde tegenover het godenbeeld is gekomen, die op de duur de zijdelingse ingang heeft verdrongen. Volgens een andere interpretatie zou men misschien v.e. doorwerking van N. invloeden kunnen spreken. In Tepe Gawra heeft men n.1. in de lagen XIVIII t.’s v.e. afwijkend type gevonden met een ingang op de korte zijde t.o. het godenbeeld en een duidelijk te onderkennen „vestibule”. De latere Babyl. en Assyr. t.’s vertonen i.h. alg. een hof, een antecella* en een cella*, die alle drie recht op elkaar aansluiten.

Frankfort heeft voor deze 2-deling in antecella en cella als verklaring geopperd, dat men zou hebben gepoogd het godenbeeld een grotere afzondering te waarborgen. Een typerend verschil tussen de Babyl. en Assyr. t. is gelegen in het feit, dat de Babyl. t. een korte as-cella vertoont, die meer breed dan diep is, en de Assyr. t. een lange as-cella, die meer diep is dan breed.De tempels van Boghazköy (Chattusjasj), Z. Hittiten, Z. Beycesultan, vertonen een geheel eigen structuur, die echter niet voor alle Hitt. t.’s gegolden behoeft te hebben. Het meest opvallende is, dat alle onderdelen v.h. Hitt. tempelcomplex van buiten af licht ontvangen en niet zoals in Mesop. gebruikelijk is, slechts v.d. binnenhof; dit geeft het geheel een zeer open karakter. Het verschijnsel geldt zelfs voor de cella*, die 4 vensters bezit, 2 ter weerszijde v.h. godenbeeld en nog 2 in de lange zijden (want de cella steekt buiten de tempel uit).

Een tweede verschil met de meeste Mesop. t.’s v.h. 2e millennium is gelegen in het feit, dat de t.’s v. Boghazköy een geknikte as-cella vertonen; de ingang is niet t.o. het cultusbeeld gelegen, maar in één der lange zijden zelfs zo ver mogelijk ervan verwijderd. Bovendien is deze ingang dan nog slechts via een reeks van zijvertrekken vanuit de hof te bereiken. Uit deze opbouw heeft men wel afgeleid, dat de cultus in deze tempels de aangelegenheid van weinige uitverkorenen was en dat het gewone volk in de hof maar een beperkt aandeel in de dienst kan hebben gehad.

Egypte. Van de tempels van het Oude Rijk is weinig bekend. Ze zijn alle vernield. De opschriften van het Oude Rijk spreken over het bestaan van eigenaardige zonnetempels van de Ve dynastie. Het basisstuk had de vorm van een afgeknotte Pyramide, waarop een obelisk* geplaatst was. De opgravingen van Borchardt hebben de reconstructie van zulk een tempel mogelijk gemaakt; de zonnetempel van Newoserre te Aboe Gorab geeft er een typisch voorbeeld van. Weinig is er ook over van de tempels van het Middenrijk.

Toch bouwden toen met veel ijver de kortingen hun tempels en Pyramiden*. Een van de meest bijzondere tempels, gecombineerd met een pyramide, waarvan de ruïnes een reconstructie mogelijk maken, is die van Deir el Bahari* (bij Thebae, toegeschreven aan koning Menthoehotep I/III deze koning, die drie namen heeft, schijnt maar één persoon te zijn). De tempels van het Nieuwe Rijk zijn talrijk en goed bekend. Men kan ze in twee grote categorieën verdelen: de tempels der góden en de dodentempels, d.w.z. tempels, waar de overleden koningen met een dodencultus werden vereerd. De typische tempel van het Nieuwe Rijk bestaat hoofdzakelijk uit drie grote delen: een groot open binnenplein, omringd met portieken, een zuilenzaal - ook hypostyle zaal genaamd - en een of meer heiligdommen. Een pyloon* vormt de ingang.

Hiervoor staan gewoonlijk twee obelisken, verschillende kolossen*, terwijl soms een sfinx-allee er naar toe leidt. De binnenplaats is open voor het volle licht, in de hypostyle zaal komt slechts gedempt licht binnen; in het heiligdom heerst volledige duisternis. Bijzondere tempels zijn die van koningin Hatsjepsowet te Deir el Bahari*, het uitgestrektetempelcomplex te Karaak* met een wir-war van gebouwen met godsdienstige functies. Karaak (Thebae) was toen het centrum van de beschaafde wereld, zodat de Bijbelse schrijver kon spreken van No-Amon, d.w.z. „de stad” (van Amon). Homeros noemde „Thebae met de honderd poorten”. Verder zijn er de tempel van Luxor*. het pantheon van Sethi I te Abydos*, het Ramesseum te Qoema, de dodentempel van Ramses III te Medinet Haboe*, de tempel van Ramses II te Aboe Simbel* en véle andere.

Afwijkend van de andere tempels zijn de Zonnetempels van Achnaton te Teil el Amarna*. In tegenstelling met de typische tempel van het Nieuwe Rijk, waar men langs de schemerdonkere hypostyle zaal gaat, om in het in volledige duisternis gehulde heiligdom te komen, gebeurt hier alles in open lucht, onder de schitterende stralen van de Egyptische zon.

Tijdens het Grieks-Romeinse tijdperk blijft de bouwwijze van de met de godsdienst in verband staande gebouwen hetzelfde en worden tempels gebouwd te Dendera*, Thebae*, Medamoed, Deir el Medina. Medinet Haboe*. Esna*, Edfoe*, Kom Ombe* en Philae*. alsmede in Nubië, n.1. te Debod, Qertassi, Tafa, Kalabsja, Dendoer en Dakka. Z. Kolossen, Reliëfs, Beeldhouwkunst, Aboe Gorab.

De Griekse tempel ontwikkelt zich uit het megaron*, een langwerpig vertrek met voorgalerij ; later worden een achtergalerij en soms een zuilenhal, peristasis* of peristylum, rondom toegevoegd. Opbouw: basis met stylobaat*. waarop de zuilen rusten: dekbalk (architraaf), triglyphen* en metopen* bij de Dorische, fries* of tandlijst* bij de Ionische tempel, kroon- en daklijsten met ornament (akroteria*) en antefixen*. Zie ook Architectuur.

Meestal was het bouwwerk met kleur verfraaid, vooral rood, maar ook zwart, blauw, enz. Een uitstekend v.b. v.d. archaïsche t. is de „basilica” te Paestum, t. Z.W. v. Napels, Ital. uit de 6e eeuw; ten dele gereconstrueerd door anastylosis* is o.a. de toch al goed bewaard gebleven 5e eeuwse t. op het eiland Aigina bij Athene die deel uitmaakt v.e. „heilig” complex. Uit ong. dezelfde tijd dateert het Schathuis* der Atheners van Delphi*. De meest volledig bewaard gebleven Gr. t. is het Hephaisteion* in Athene, geheel van marmer en de meest beroemde t. is wel het uitgebreide Parthenon*. Verder verdienen vermelding de Zeustempel te Olympia* en het Erechtheion* te Athene.

Hoewel er Italische eigenaardigheden vast te stellen zijn, is de Vroeg-Romeinse tempel overwegend Grieks-Hellenistisch van bouw. Een bekend v.b. is die te Nimes, Frankrijk, het zog. Maison-Carrée. Uit later tijd zijn ons overgeleverd 2 uitgebreide t.-complexen, dat te Praeneste (nu Palestrina) t. Z.W. v. Rome en het heiligdom van Herkules te Tivoli, It.

Meer imposante tempelgebouwen uit de Keizertijd zijn die te Palmyra* en BaSlbek* in het Nab. O., terwijl in dezelfde tijd te Rome door Hadrianus een indrukwekkende t. is gebouwd. Speciale vermelding verdient het Pantheon*, eveneens van Hadrianus, een reusachtig, geheel rond bouwwerk. In onze streken ontwikkelde zich een speciaal type van provinciaalRom.' tempel, de zog. „Gallo-Romeinse” t.: een hoge, vierkante cella* met er omheen een zuilengalerij. Bekend is die van Eist*, Betuwe, Ned. Z. ook Aardenburg.

In Centraal-Azïè (Choresmië*, Sogdië, enz.) zijn verschillende Mazdaïstische en Zoroastertempels voor vuur-aanbidding opgegraven, met o.a. beelden, wandschilderingen*, enz. Van de oudste Hindu-tempels, van hout en kleistenen is in India niets over. De stenen tempels uit de Gupta-periode zijn kleine gebouwtiés met platte daken. Het standaard-type is tot op heden in gebruik gebleven, zij het met uitgebreide architectonische ontwikkeling v.h. uiterlijk: een klein, duister heiligdom met het object van verering en afzonderlijk, of ermee verbonden door een gang, een hal voor de eredienst. De toegang was via een poort, terwijl boven het heiligdom soms een toren (sikhara) verrees en het geheel, omringd door andere gegebouwen, verfraaid door meer torens en door talrijke reliëfs* en and. sculpturen, ommuurd en op een terras was geplaatst. Het grondplan gaat vaak terug op de mandala*.

Z. ook Gopura; Pancayatana. Onder de diverse architectuur-scholen zijn een N.-richting met een toren in bijenkorf-vorm en een Z.-richting met een toren als een getrapte pyramide. Er zijn ook Hindu-grottempels (Aihole*).

Belangrijke tempels (-complexen) zijn o.m.: Bhuvanesvara*. Deogarh*, Elephanta*. Ellura*. Hoysalesvara*. Kancipuram*, Kandariya*. Konaraka*, Lingaraja*.

Madura*. Mamallapuram*, Pattadakal*, Rajarajesvara*, Somnathpur*. Z. Afb. pag. 48.

Ook in Achter-Indië en Indonesië bouwde men slechts de religieuze bouwwerken in steen. Van Cambodja zijn vooral bekend de grote complexen v.d. Khmers*; Indon. is nog zeer talr. (tjandi*) tempels rijk uit de Hindoe-Javaanse periode: 730-790 en de O. Jav. periode, die daarop volgde. Het zijn Siva- en Buddh. tempels, die hoofdzakelijk verschillend in hun iconografische motieven. Het zijn meestal eenv. vierkante bouwwerken op een onderbouw, voorzien v.e. ingangspartij en een pyramidevormig dak, bekroond met een topstuk (linga of stupa) en versierd met torentjes e.d.

In latere perioden wordt de architectuur gecompliceerder en gaan kleinere tempels het hoofdgebouw omringen. Tot de bekendste t. behoren de tempels op het Diëng*-plateau, Sewu, Loro Djonggrang*. Mendut*, Prambanan*. Sarit*. Pawon*, Tigawangi*, Kalasan*, Djago*, Djawi*. Kedaton*, Plaosan*, Singasari*, Surawana*, Panataran*.

De Baraboedoer* is eigenlijk een stûpa*. Z. Fotopag. 14.

Voor tempels in China, Japan, Korea, Z. Grottempel en Architectuur. Z. Fotopag. 48. Zuid-Amerika. De oud-Indiaanse religieuze gebouwen waren meestal gelegen op kunstmatige pyramiden, die in hoogte en grootte de eigenlijke sacrale gebouwen verreweg overtroffen. Geheel of gedeeltelijk in de levende rots uitgehouwen tempels zijn zeldzaam: Malinalco (Mexico), Macchu Picchu* (Peru). De tempels zelf waren klein, vierkant, soms met hoge gevelversieringen.

Z. Maya; Z. Afb. pag. 55. Ook zeer uitgebreide complexen zijn gevonden, vooral in Midd. Amerika, zoals de zog. „akropolis” te Copan*. bestaande uit tempels, pleinen, terrassen, stélen* en plaatsen voor het rituele balspel*. Aan sommige gebouwen werden wandschilderingen* aangetroffen en reliëfs*.

Z. Fotopag. 20.