Gepubliceerd op 29-03-2021

Nederland

betekenis & definitie

Terwijl in België en verder zuidelijk reeds uit eerder tijd sporen van palaeolithische bewoning wordt aangetroffen, zijn deze voor Nederland pas ca. 12000 v.C. vastgesteld. Verschillende, zich steeds verder ontwikkelende jagerskulturen, waarvan de vondsten van bijv.

Pesse*, de zogenaamde „Vernis van Mierlo”* bijzonder zijn wisselen elkaar af en omstreeks 4000 v.C. komen de eerste landbouwers met de Bandkeramische* kuituur. Deze komen echter niet verder dan Zuid-Limburg en verdwijnen dan spoorloos, terwijl elders de jagerskulturen onbeïnvloed voortbestaan. Het duurt tot het 3e millennium v.C. als hier de Bekerkulturen* worden gevonden, voor er weer landbouw is. Dit is ook de tijd van de hunebedden* en de eerste veenbruggen*. De Bronstijd-mensen, die daarna verschijnen, benutten voor hun doden vaak de reeds in het neolithicum gebruikelijke grafheuvels*, die speciaal in Nederland goed zijn onderzocht door vooral Van Giffen*. Bekend is ook de necropool* in de Acht Zaligheden*: hier werden ook sensationele ontdekkingen gedaan met betrekking tot de Hilversum*-kultuur.

Sensationeel ook waren de talrijke recente vondsten in het kustgebied uit Neolithicum en Bronstijd: Schiedam*, Hekelingen*, Vlaardingen* (de neolithische „Vlaardingen-kultuur”); voorts Zandwerven* en ’s-Gravenhage*. Belangrijk ook door bewijzen van kontakten met andere kuituren in Nederland, en in België, Frankrijk en Engeland.Sommige grafheuvels, die te Goirle* bijv., zijn gereconstrueerd, evenals één hunebed. Brons, het eerste metaal, wordt bij de landbouwers bekend omstreeks 1500 v.C. en daarmee laat men theoretisch het neolithicum eindigen. Uit de Bronstijd dateren voorts verschillende depotvondsten* en schatvondsten* zoals o.m. bij Bargeroosterveld* en Appelsga* en ook het beroemde Exloo'-sieraad. Het ijzer* komt ca. 1000 jaar na het brons* in gebruik. Inmiddels hebben de zog. Umenvelden*-immigraties plaats gevonden en gaat in het zuiden de Hallstatt*kultuur in de La Tène*-kultuur over. Langs de kust ontstaan in deze tijd de „proto-Friese-kultuur”* op terpen* en wierden*, ook in Duitsland aangetroffen.

Op deze Kelten* wijst het De Panne*-aardewerk, de grafvondsten bij Wijchen* en Oss* en een vondst bij Helden*; op Germanen wellicht het Harpstedt*-aardewerk (o.a. Santpoort*).

Tegen het begin van onze jaartelling komen de Romeinen in Nederland.

In de Rom. tijd kan men Ned. indelen in 3 zones: het gekonsolideerde gebied bezuiden de grote rivieren, dat officieel deel uitmaakte van het Rom. rijk, met een min of meer geromaniseerd burgerlijk leven; het grensgebied met de verdedigingslinie langs de Rijn; en het gebied benoorden deze limes*. Dit behoorde meesttijds tot het vrije Germanië, maar onderhield nauwe betrekkingen met de Romeinen, hetgeen o.a. blijkt uit de geïmporteerde waren, b.v. bronsjes, en de muntvondsten*. Z. ook Aardenburg, bamsteenroute, Brittenburg, castellum, castra, Corbulo, Drusus, Eist, Es, Heerlen, Holdeum, limes, Maastricht, mijlpaal, Nehalennia, Nijmegen, Peelhelm, Peutingerkaart, Rhenen, Simpelveld, Stevensweert, Valkenburg, Vechten, villa.

De inheemse kuituur tijdens de Romeinse periode is o.m. bekend geworden uit de Celtic fields*, de Germaanse en Keltische* boerderijen in de Zaanstreek*, Velsen*, Vlaardingen*, Nijmegen*, Schiedam*, Valkenburg*, Ezinge*.

De Romeinse heerschappij wordt overgenomen door de Franken, die de erfgenamen zijn van de Provinciaal-Romeinse kuituur zoals de talrijke grafvelden, w.o. te Rhenen*, Putten*, enz. bewijzen. De handel gaat door (Dorestad*), ambachten bloeien (Bnmssum* en Schinveld (Aardewerk*); het Christendom brengt kerken en abdijen, vaak verwoest in de strijd met de Vikingen.

België

De talrijke Palaeolithische kuituren zijn nog moeilijk dateerbaar; ze schijnen echter veel eerder aanwezig te zijn dan in Nederland. In deze kuituren van jagers en voedselverzamelaars is een ontwikkelingsgang aan te tonen, die tot in het Mesolithicum doorloopt. Landbouw wordt ook in België omstreeks 4000 v.C. met het Omalien* ingevoerd en daarna komen andere neolithische kuituren: Michelsberger*-kultuur, Seine-Oise-Marne*-kultuur, terwijl vondsten uit het zog. Maas-neolithicum* en van de Klokbeker*-kultuur evenals de megalithische monumenten* van Wéris* en Forrières* op belangrijke invasies en stromingen kunnen duiden. De Bronstijd vangt ca. 1500 v.C. aan en luidt een nieuw tijdperk in, dat van het metaal: de Schelde'-kultuur, Maas‘-kuituur, Hilversum*-kultuur; de meeste ringwal*- en heuvelforten* en ook de vuursteenmijnen* van o.a. Spiennes* blijven nog zeer lang in gebruik.

Het ijzer komt pas 1000 jaar later in gebruik, als de Umenvelden*-kultuur nieuwe volken of nieuwe levenswijze brengt. De Hallstatt*-kultuur gaat in de La Tène'-kuituur over: Kelten bewonen België, w.o. de Belgae*, Morini* en Atuatuci*; tegen het begin van de jaartelling komen dan de Romeinen, die geheel België bezet houden tot hun definitieve aftocht omstreeks 400 n.C. Talrijk zijn de Romeinse resten te o.m. Aarlen* (Arlon) en Buzenol*, Furfooz, die evenals het onderzoek van de oppida* licht werpen op de inheemse bevolking in die tijd. Onder de typen van graf* moeten de marchets* worden vermeld en de bijzetting van Eigenbilsen*; voorts de schatvondsten* en depotvondsten* zoals te Aarlen*, Frasnes-lez-Buissenol*.

De U.S.S.R.-gebieden

De ontwikkeling van pre- en protohistorie in wat heden het Europese deel is van de U.S.S.R. begint de laatste jaren meer en meer bekend te worden door intensiever onderzoek en veelvuldige publikaties van modem geschoolde archeologen. De samenhang tussen de Oost- en de West-Europese kuituren, de migraties van oost naar west enz. worden duidelijker. De oorsprong van de Strijdhamerkultuur* schijnt met de Catacomben-kultuur* samen te hangen; ook is voor de Europese voorgeschiedenis belangrijk het ingewikkelde vraagstuk van de Skythen* en Cimmeriërs* met de hieraan voorafgaande Srubnaya-kultuur* en de er op volgende Sarmaten*, terwijl de opzienbarende vondsten in de koerganen* van o.a. Pazyryk* en Chertomlyk* een archeologische sensatie waren. Genoemde Sarmaten, de Alanen*, Khazaren*, Bulgaren*, Tataren* vormen typisch OostEuropese nomadische kuituren, maar hangen toch weer samen met de ontwikkeling van Kiev-Rusland* van de Ros* (of Antes?*) en waarmee waarschijnlijk ook Germanen en Vikingen kontakten hadden.

De prehistorie en vroege historie van de Kaukasus* met Urartu*, Azerbeijan*, enz. is een hoofdstuk apart geweest, dat reeds zeer lang bestudeerd wordt, evenals dat van de Griekse steden langs de kusten van de Zwarte Zee in U.S.S.R. gebied.

Inmiddels zijn ook verschillende Siberische neolithische kuituren ontdekt, o.a. de Afanesevskaya*-kultuur en die in de omgeving van het Baikal-meer*, alsmede enkele bronskulturen: Andronovo*-, Karasuk*-, Tagarskaya* en Tashtyk*-kulturen vastgesteld.

Al kende ook het Europese deel van de U.S.S.R. verschillende kuituren met heuvelforten*, zoals Borshevo*-, Dyakovo*-, Romny‘-kuituur en de Balten*, deze imponeren toch niet zo als de grondig onderzochte kala’s* e.a. nederzettingen in Centraal Azië*; hier brachten opgravingen bijzonder veel aan het licht over neolithicum, bronstijd, ijzertijd, over een Buddhistische en pre-Buddhistische periode, een Islam-periode, enz. in oude kultuurgebieden zoals Bactrië*, Choresmië*, Sogdië*, Parthië* en over Hellenistische* en Indiase invloeden daar. De vondsten van M. A. Stein* in het zog. Serindia*, het gebied van de zog. Zijdeweg* met Nija*, Kizil*, Turfan*, Bezeklik* en de verbindingen tussen China en het westen, werden aangevuld met zeer talrijke en belangrijke gegevens.

India - Pakistan - Ceylon

De enorme driehoek, die India-Pakistan vormt wordt in het N. door de Himalaja-bergen afgesloten en is voor de rest hoofdzakelijk door oceaan omgeven. V.h. uiterste N. tot het uit. Z. meet het continent ca. 3000 km, waarbinnen tal v. verschillende klimaten en landschappen, kuituren en bevolkingsgroepen. Gevoed door talrijke kleinere rivieren zijn 2 zeer belangrijke stromen de Ganges en de Indus (laatste nu vnl. in Pakistan): hiervan komen namen v. land en volk (Sindhu, Hindu, India). Bij deze, z.w. stromende rivier ontstonden de oudste, de Neol. en de Indus-beschavingen*. Eveneens gevoed vanuit het N., maar stromend in z.o. richting de Ganges, hiermee verbonden is de andere grote kuituur, die v.d.

Arya’s*. Waar de G. in zee stroomt ontmoet zij de Brahmaputra-rivier uit Tibet en Assam in het n.o.: tot hier reikte de Hindu-kultuur. Ver naar het z. gescheiden v.d. Ganges door vruchtbare vlakten, ligt een bergketen, dat het Indo-Pakistaanse schiereiland in tweeën deelt, het n. meestal Hindustan, het z. Dekkan geheten. Tussen n. en z. heersen grote kulturele verschillen, door natuurlijke en historische oorzaken bepaald, terwijl de Dravidische kuituren v.d.

Tamils in het uiterste zuiden van weer geheel ander karakter is. Ceylon vormt een voortzetting van het schiereiland.

De eigenlijke prehistorie van het India-se gebied (met Pakistan) begint met de neolithische kuituren van Amri*, Ketta*, Kulli*, NaT, Zhob* en dergelijke nederzettingen, waartussen evenwel verschillen waren in b.v. aardewerk*, dodenbezorging en graf*; veel overeenkomst toonden de religieuse opvattingen met de verering van een Moeder-Godin* en een Scheppend Principe in de vorm van een stier. Groot opzien baarde de ontdekking van hoog ontwikkelde kuituur, vooral in Harappa* en Mohenjo-Daro* onderzocht, twee grote steden* en o.m. gedateerd door een zegel* te Tel Asmar* in Irak gevonden. De beeldhouwkunst* stond hier op hoge trap evenals steen en bronskunst*; merkwaardig waren de vondsten van terra-cotta* kinderspeelgoed. Koperen bijlen* waren in gebruik. Deze kuituur bloeide van ca. 2400 v.C. tot ca. 1500 v.C. als verschillende golven veroveraars binnendringen, vermoedelijk Arya’s*. Deze nomadische kuituur was minder ontwikkeld, doch had vele overeenkomsten met die van het Indus-gebied, o.a. kende zij Moeder-Godinnen*.

Hun magisch-religieuse liederen werden mondeling overgeleverd en veel later pas genoteerd: de vier Veda’s, de Brahmana’s en aansluitende religieuze literatuur. Men spreekt in verband hiermee wel van de Vedische periode.

Meer in zuidelijke richting schijnen bepaalde bevolkingsgroepen kultuur-elementen van de Indus-kultuur na de invallen van de Arya’s te hebben behouden; vondsten, gedateerd ca. 1500 v.C. duiden op andere groepen w.o. de Gangeskultuur*, die een chalkolithische* kuituur bezaten en die blijven voortbestaan tot de komst van het ijzer, ca. 1000 jaar later. Nog zuidelijker worden eveneens allerlei bevolkingsgroepen op verschillende kultuumiveau’s aangetroffen. In de streek tussen Kistna en Cauvery kenmerkt een neolithische kuituur zich door stenen bijlen. De eerste onderzoekingen van deze kuituur vindt plaats te Brahmagiri*. Nog zuidelijker blijven nog lang jagers-vissers kuituren voortbestaan. De reeds genoemde vindplaatsen bij Brahmagiri hebben ook vroege IJzertijdvondsten uit het einde van het laatste millennium voor onze jaartelling opgeleverd; bekend zijn van deze kuituur, de Isila*-kultuur de megalithische* grafmonumenten.

In de 6e eeuw v.C. begint de historie met het optreden van de Buddha*. Zijn leer, die in later tijd tot een wereldgodsdienst uitgroeit, het Buddhisme*, doet een grote kunst ontstaan en legt de grondslagen voor het Indische kulturele imperium, dat zich over grote delen van Azië uitstrekt. Aanvankelijk wordt de Buddha alleen voorgesteld door een stupa*, maar onder de Kucha*-heersers die in nauw kontakt staan met het Romeinse westen ontstaat een grote kunstschool, die van Ghandara*, waaruit in en buiten India vele andere scholen ontspruiten. De Beeldhouwkunst van het Buddhisme, aanvankelijk nog met Hellenistische* trekken is daar ontstaan, met o.a. de enorme beelden zoals te Bamiyan*. Langs handelswegen, de Zijdeweg* o.a. wordt deze kunststijl bekend tot in Centraal-Azië*. Onder de Andhra*-heersers ontstaat in Zuid-India een eigen kunststijl, die van Amaravati, welke later Indonesië, Burma en China beïnvloedde.

Het Buddhïsme* onderging in de loop der eeuwen sterk de invloed van het Hinduisme*. Tijdens de Gupta-dynastie valt de Gouden Eeuw van de Indische kuituur: de Buddhistische schilderkunst te Ajanta* en te Badami* en Bagh* en de Hindu-sculptuur van caitya’s* zoals te Bhaja* en sedertdien zullen beide religieuse stromingen samengaan. De religieuse richting van het Jainisme deed inmiddels eveneens tempels* en beeldhouwkunst* ontstaan: Mount Abu*, Sittanavasal*; de jina’s*. De Hindu-bouwkunst bloeit onder de Hindu-dynastieën van ca. 750 v.C. tot diep in de 17e eeuw. Te Pattadakal* worden de grondslagen voor de latere stijlen, welke o.m. te Bhuvanesvara* en Konaraka*, te Ellura*, Elephanta* en in de grote tempel te Madura* hoogtepunten geven te zien. Met de komst van de Islam (13e eeuw) wordt de Hindu-kunst aanvankelijk sterk geremd, maar de vreemde overheersers gaan tenslotte in de Indische kuituur op en de Indo-Islamitische bouwkunst ontstaat, alsmede een nieuwe schilderkunst*.

Zuidoost-Azië.

Tot ver in het begin van onze jaartelling bleven stenen artefacten van zeer uiteenlopende typen in gebruik in Achter-Indië, Indonesië, de Philippijnen, enz. Vooral enkele, sterk van elkaar verschillende bijl-vormen dienen als gids-artefact. Een duidelijk beeld van de kuituren, waaronder de Hoabinh*- en Bacson*kultuur tot de meest bekende behoren, is er nog niet. Naast jacht en visserij schijnt men hier en daar tot rijstverbouw of het oogsten van wilde rijst te zijn overgegaan. Gedurende de laatste eeuwen v.C. verschenen in z.o. Azië in de steenkuituren enkele bronzen, w.o. dolken, hellebaarden, lanspunten en vooral ook grote trommen, die vaak interessant versierd zijn en tot magische doeleinden schijnen te zijn bestemd geweest. Naar een rijke brons-vindplaats in Annam spreekt men over de Dong- Een zog Dongson*-trommel son*-kultuur, maar als geheel bleven de kuituren op steen aangewezen tot de Hindu-kooplieden het ijzer brachten.

Kenmerkend is een grote belangstelling voor megalithische* monumenten, die blijft bestaan tot op het heden. In latere kuituren, die Buddhistisch of Hinduistisch waren georienteerd neemt de bouwactiviteit de vorm aan van de bouw van enorme tempels*, zoals die van Angkor* in Cambodja, Ananda* in Burma, Lopburi* en Ayudhya* in Siam, voorts de bouwwerken van Anuradhapura*, Polonnaruva* en Sigiriya* op Ceylon en de talrijke stupa’s en tempels op Java*.

China

Het uitgestrekte gebied aan de oostkust van het Aziatisch continent, dat in de loop der eeuwen tot het Chinese kultuurgebied is gaan behoren, vertoont een grote verscheidenheid in geografische structuur en klimaat. Het eigenlijke Chinese kultuurgebied heeft vrij duidelijk omschreven grenzen: in het noord-oosten de beboste bergruggen van Manchurije, in het noorden en noord-westen de woestijnen en steppen van Mongolië en Turkestan, en in het westen het Tibetaanse plateau. Terwijl de K’un-lun en Ch’in-ling bergen het land klimatologisch in een noordelijk en zuidelijk deel verdelen, wordt het land tevens in de westoost richting door twee grote rivierenstelsels doorsneden: dat van de Gele Rivier in het noorden, dat van de Yang-tze-kiang in het zuiden. De Gele Rivier stroomt door een gebied, dat met een dikke laag loess bedekt is, heeft een geringe stroomsnelheid en diepte en veroorzaakt door voortdurende verhoging van haar bedding tengevolge van loess-afzetting steeds overstromingen in de grote Noord-Chinese vlakte. In tegenstelling tot de Huang-ho, zoals de Gele Rivier door de Chinezen genoemd wordt, is de Yang-tze een uitstekend bevaarbare rivier. Het gebied ten zuiden ervan bestaat voor een belangrijk gedeelte uit bergland, waarvan een zo groot mogelijk gedeelte voor rijstbouw wordt gebruikt. In geïsoleerde dalen en in de bergen wonen nog vele stammen van nietChinese origine (Lolo, Miao, etc.), die zich ondanks de penetratie van de Chinezen in dit gebied daar tot op de huidige dag hebben weten te handhaven.

Het Noordchinese Neolithicum met de Rood-Aardewerk*-kultuur en de Zwart-Aardewerk*-kultuur houdt waarschijnlijk verband met Westaziatische Neolithische kuituren en met de GobP-kultuur. De eerste historische kuituur is de Shang*, het bestaan van een vroegere, de Hsia* is archeologisch nog niet vastgesteld. Uit deze Shang-tijd zijn bronskunst* en orakel-beenderen met schrift* bekend geworden door opgravingen bij o.a. Cheng-chou* en An-yang*. Ook van de Chou*, die het Shang-rijk veroverden, zijn vele bodemvondsten bekend: Yen-tun-Shan*, Chin-ts’un*, Hsin-cheng*, Hui-hsien*, de bronzen klokken voor muziek* uit Chang-t’ai-kuan*, terwijl T’un-chi* naast bronzen ook geglazuurd aardewerk opleverde.

Uit de volgende, de Han*-tijd, is vooral menig graf* gevonden, zoals dat van Shih-chai-Shan* met bronzen, spiegels, Dong-son*-trommen, aardewerk, graffiguren; en dat van Wang-tu* b.v. met wandschilderingen*. Het Buddhisme* bereikte China in deze tijd, maar een werkelijk grote bloeiperiode kwam pas tijdens de Zes Dynastieën*; beeldhouwkunst* en wandschildering* in grottempels* zijn het gevolg van het Buddhisme.

Zeer groot was tijdens de T’ang*-dynastie de kulturele wisselwerking met rijken in Centraal-Azië*, aan de Zijdeweg* en met Iran en zelfs het Romeinse rijk; sommige kontakten werden lang in stand gehouden zoals Ch’üan-chou* bewijst.

Tot de belangrijke vindplaatsen behoren voorts nog Ch’ang-sha* en Ho-fei* en de graven* van de Markies van Ts’ai*, Generaal Ho-Ch’ü-ping* en de usurpator Wang Chien*.

Vanuit Manchurije zijn in verschillende tijden nomadische volken China binnengevallen en hebben gedeelten langer of korter bezet gehouden: de Khitans*, die werden afgelost door de Jurcen*. Deze laatsten werden evenals het Nan-ChaoRijk* door de Mongolen verslagen, die in de 14e eeuw hun eigen heerser op de Chinese troon plaatsten zoals later de Manchus deden.

Japan

De vroegste historie van de Japanse eilanden is nog vrij duister; de bewoners en allerlei kultuur-elementen kwamen in de loop van de tijd van het vasteland: van Korea, China, maar ook Siberië (Ainu*). Beter bekend is de gedeeltelijk al neolithische Jömon*-kultuur, die gevolgd werd door de Yayoi*. kultuur. Deze luidt de protohistorie in, welke eindigt met de Tumuli*-kultuur. De historie begint met het Buddhisme* en de Chinese invloeden, waarvan b.v. de Shösö-In talrijke herinneringen bewaart.

Korea

De Koreaanse pre- en protohistorie is nog betrekkelijk weinig bekend: Ainu* e.a. behoorden tot de vroegste bewoners en voorts is veel invloed van China vastgesteld, vooral uit de Han*-periode, waarvan de opgravingen te Lo-lang* getuigen. Uit neolithische rijstbouwkulturen ontstonden het inheemse Paekche* en Silla*-rijk en een Noordkoreaanse staat in het huidige Manchurije, Koguryo*. De kultuur van de latere Koryo‘-dynastie van een geünificeerd Korea is vooral bekend geworden door ceramiekvondsten.

Afrika

Het archeologisch onderzoek naar de inheemse prehistorische kuituren van Afrika is nog maar sinds kort begonnen. Tot de meest opzienbarende ontdekkingen behoort de rotskunst* van Tassili*. Andere rotskunst is elders, in oost en zuidoost Afrika aangetroffen. Ook langs de Nijl. Aan de Niger zijn megalithische monumenten* ontdekt.

Invloed van de Oud-Egyptische beschaving, van de Minoïsche, Griekse en Romeinse kultuur, alsmede van de Arabieren is in vele delen van Afrika merkbaar. Zeer belangwekkend zijn de ruines in het oostelijk Afrika, w.o. die van Zimbabwe (uit de 9e eeuw?). Maar ook verschillende neolithische kuituren worden tegenwoordig onderscheiden. Niet alleen losse vondsten, maar tevens zulke in samenhang met inheemse Uzertijd-kulturen en -staten kwamen aan het licht: Benin en Asjanti met hun bijzondere kunstuitingen. Een volledig beeld van alle migraties en inheemse kuituren is nog niet mogelijk.

Amerika

Noord-Amerika is over het algemeen archeologisch vrij goed onderzocht. Het landschap, flora en fauna hebben een grote invloed op de kulturele ontwikkeling in de prehistorie gehad: te onderscheiden zijn o.m. de kustgebieden langs de Stille Oceaan, de berglandschappen met hun isolerende invloed, de grote vlakten, waar de jagerstradities ontstonden, de grote meren en, meer zuidelijk de woestijngebieden. In Mexico bloeiden grote beschavingen op in de vruchtbare hoogvlakte met de grote meren, thans dor woestijngebied, de Vallei van Mexiko geheten, afgesloten door lagere bergketens. Hier lag de hoofdstad van het Azteken*-Rijk. Ook de gematigde bergstreken en de tropische kustgebieden leenden zich tot vroege bewoning. Maar ook op de barre Andes-hellingen ontwikkelde zich een beschaving, die van de Inca’s; de kuststrook tussen deze bergketens en de Oceaan, nu een droge zandvlakte, was eens een bloeiende streek door bevloeiing met behulp van de van het gebergte afkomstige vele beken. De tropische oerwouden van ZuidAmerika leenden zich minder tot bewoning.

Uit een warmere periode voorafgaande aan de laatste Ijstijd van Amerika, ca. 20000 v.C. dateren de eerste menselijke resten, soms tezamen met resten v. uitgestorven dieren gevonden; door latere immigratiegolven vanuit N.O. Azië, sedert 10000 v.C. van zog. paleo-Indianen (proto-Mongloïden) wordt Amerika bevolkt. Er ontwikkelt zich een grote verscheidenheid van kuituren: Grootwildjagers op de prairies (Folsom*, Eden-Scottsbluff*, Sandia*, Clovis*, Portales', Cody* e.a. k.), een Z. waartse migratie (woestijnkulturen* zoals de Anasazi*) en de verschillende Midden-Am. en Andeskulturen (z. onder), de Mississipi-(woud)-Indianen (Adena, Hopewell of Mountbuilders*), in het N.O. voorts Lamoka en Laurent k., N.W. kustkulturen (vis- en walvisvangst, totempalen*), de uiterst N. k. (Denbigh*, Dorset* en Thule*) tenslotte de uiterst Z. (Vuurland) sedert 7000 v.C. de laatste paleo-Ind. (Yahgan*, Ona en Alacu).

De hoogst ontwikkelde beschaving van Amerika was die van de Maya*, bekend o.m. van de centra van Palenque*, Copan* en Peten met de stad Uaxactum*, alsmede door de stadscentra uit latere periode Uxmal* en Chichen-Itza*. Ook zijn de Maya bekend door hun kalender* en de Leidse plaat* is een belangrijk stuk. Momenteel worden de Maya-hiëroglyphen electronisch ontcijferd, want in tegenstelling tot hun verwanten de Huaxteken hadden zij een schrift*.

De Maya*-kultuur schijnt uit de Olmeken*-kultuur te zijn ontstaan, dezelfde, die zich vermengde met de Teotihuacan*en Tolteken *-kultuur waaruit dan weer de pyramiden '-bouwers, de Totonaken* voortkwamen. Evenals later de Azteken* en andere Chichimeken'-stammen zouden doen, migreerden de Tolteken naar het zuidwesten en onderwierpen de Maya’s; met de Pipil* behoren de Azteken tot de Nahua*. Een hoge kultuur met schrift* bezaten ook de Zapoteken*, verwant met de Chorotega*, die zich met de Mixteken vermengden.

Het Inca*-rijk met zijn steden Cuzco* en Macchu-Picchu* in Peru behoort tot de laatste en best bekende. Minder bekend zijn de Guayas*-kultuur en de Monolithen*-kultuur van San Augustin*, Chavin* en Tiahuanaca* (van de Aymara*?); beroemd daarentegen het aardewerk* van de Mochica* of Chimu* en dat te San Pablo* en Valdivia* gevonden. Het Marajó*-aardewerk behoort echter tot een vrijwel onbekende kultuur, zoals de Amazone*-kultuur. Migraties vanuit het Amazone-gebied van de Caraïben* verdreef de Arowakken* en Chibcha*stammen, waartoe Muisca* en Guetar* behoren. In dit gebied kenden de Antillen de Ciboney*-kultuur. In Peru dienen nog vermeld de Quimbaya*-kultuur en de om o.a. trepanatie* bekende Paracas*- en Nazca‘-kultuur.

B. Historische leidraad door de schriftsystemen

(Zie ook Muziekschrift onder trefwoord Muziek)

De verschillende schriftsystemen, die in de loop der tijden zijn gebruikt zou men kunnen beschrijven; ook zou men de systemen kunnen classificeren en aan de hand hiervan een historische ontwikkeling reconstrueren. Hiermee wil niet gezegd zijn, dat alle schriftsystemen in één historische ontwikkeling zouden liggen; wel kunnen er verschillende ontwikkelings-stadia onderscheiden worden, die op veruiteenliggende plaatsen van de aarde op verschillende momenten zijn bereikt. Pas als het laatste stadium, het alfabet, is bereikt kan men van een werkelijke ononderbroken ontwikkeling spreken. Het alfabet, zoals dat door de Kanaaniten („Phoeniciërs”) werd ontwikkeld en door de Grieken volmaakt, is door zeer vele volkeren overgenomen en voor zeer vele talen gebruikt. Het schrift is overigens een zo algemeen verschijnsel, dat het volstrekt onverantwoord lijkt een eenmalig ontstaan aan te nemen.

Het lijkt verleidelijk om een nauw verband tussen schrift en letterteken vast te stellen, maar zelfs voor ons huidige schriftsysteem gaat dit niet op: het teken 4 b.v. duidt niet één letter, maar een heel woord aan, dat bovendien nog een afwijkende klankwaarde heeft in verschillende talen (vier - four - quatre). Eén blik op het toetsenbord van een schrijfmachine leert ons, dat er tal van tekens zijn, die niet met letters, maar met begrippen corresponderen (£- $-&-ƒ - %). In het moderne leven zijn er dan nog de verkeersborden met een tekening.

Bijschriften van het meest primitieve stadium komen juist dergelijke tekens veelvuldig voor. Het voorbeeld waarschuwt ruiters, dat het pad zo smal is, dat een klipgeit met succes naar boven kan klimmen, maar dat zij het zelf beter niet kunnen proberen. Er bestaan voorts samengestelde tekeningen, waarin door een combinatie van elementen een heel verhaal of een ingewikkelde boodschap worden overgebracht. Dit schrifttype noemt men pictografisch, de tekeningen pictogrammen. In het Nederlands beeldschrift.

Een tweede type wordt gebruikt als herkenningstype in de ruimste zin van het woord b.v. eigenaarstekens zoals brandmerken op dieren of gildetekens. Ook de heraldische tekens, de „aesculaap” van de arts, uithangborden van kappers, e.d. behoren hiertoe. Soms fungeren dergelijke tekens als hulpmiddel om spreekwoorden, liederen of jaarformules te onthouden. Wat dit laatste betreft, evenals de Sumeriërs en Babyloniers hadden de Dakota-Indianen de gewoonte hun jaren te benoemen naar een belangrijke gebeurtenis, die in het voorafgaande jaar had plaatsgehad. Uit de overgeleverde formules is b.v. 1802/1803 aangeduid met een paardehoef, omdat de Dakota’s in het voorafgaande jaar voor het eerst met hoeven beslagen paarden hadden gezien.

De eerste volledig ontwikkelde systemen zijn in het Nabije en Verre Oosten tot stand gekomen. Het zijn - in chronologische volgorde van hun ontstaan:

1. het Sumerische schrift (vanwege de vorm der tekens in een latere fase „spijkerschrift” genoemd);
2. het Egyptische schrift;
3. het Proto-Elamitische schrift;
4. het Indusschrift (van Mohenjo-Daro* en Harappa*);
5. het Minoïsche schrift van Kreta* en het Griekse vasteland;
6. de Hittitische hiëroglyphen;
7. het Chinese schrift.

Van deze zeven behoefde de laatste niet ontcijferd te worden, omdat de traditie tot op de huidige dag nog gehandhaafd werd. Twee zijn er nog niet ontcijferd, terwijl een derde halverwege ontcijferd is. Nog niet ontcijferd zijn het Indus-schrift en het Proto-Elamitische schrift; het Minoïsche schrift is in zijn laatste fase, het Minoïsch Lineair B, ontcijferd.

Voor zover zij nu leesbaar zijn, vertonen ze alle drie soorten tekens:

a. woordtekens (ideogrammen);

b. tekens met een syllabische waarde (lettergreeptekens) en

c. hulptekens.

De ideogrammen (ook logogrammen) kan men vergelijken met de tekens in ons moderne schrift, die een heel woord of begrip aanduiden (cijfers, & en %). Oorspronkelijk waren het tekeningen, die het voorwerp voorstelden, dat door het woord wordt aangeduid. Deze tekens zijn dus niet aan een bepaalde taal gebonden. Dit is vooral voor een juist begrip van het Spijkerschrift van belang: het werd n.1. door tal van volkeren overgenomen en voor talen van zeer verschillend type gebruikt, het eerst door de Semitische Akkadiërs, daarna door de Churriten*, de Hittiten, de bewoners van Urartu. Een ideogram van het Spijkerschrift kan dus behalve Sumerisch ook Akkadisch, Churritisch of Hittitisch „gelezen” worden. In alle systemen heeft men vermoedelijk oorspronkelijk slechts met behulp van dergelijke woordtekens geschreven.

Het Chinese schrift (Z. onder) kent een uitzonderlijk groot aantal daarvan (in de loop der geschiedenis ca. 40000), al is het aantal, dat in de teksten van een bepaald genre uit een bepaalde periode gebruikt wordt natuurlijk veel kleiner. Het Chinese schrift heeft niet een zo volledig uitgewerkt systeem van tekens met een syllabische waarde als de andere schriften.

De lettergreep-tekens hebben zich uit de woordtekens ontwikkeld. Lang niet alle woorden, die men op de duur wilde schrijven, konden met een tekening worden uitgebeeld. Daarom paste men het zog. „rebus-principe” toe. Het Sumerische woord TI (leven) schreef men met pijl, omdat pijl ook TI luidde; het teken pijl wordt dan niet meer gebruikt om pijl te schrijven, maar heeft de klankwaarde TI. Het Egyptische schrift is enigszins afwijkend, het kent wel een groep van ca. 80 tekens, die 2 medeklinkers uitdrukken en een groep van ca. 24 tekens, die 1 medeklinker weergeven.

De derde groep tekens, de hulptekens, zijn met onze leestekens te vergelijken (woordscheidingstekens, tekens die aangeven waar nieuw woord begint e.d.) of dienen als zog. determinatieven, die oorspronkelijk de functie hebben gehad om aan te duiden wat er met een woord werd bedoeld als er meer mogelijkheden waren (een eigennaam, die tegelijkertijd een god, een land, een stad kan aanduiden krijgt de toevoeging „god”, „land” of „stad”; ook geven zij aan tot welke groep voorwerpen of levende wezens een woord behoort). Een ander type hulptekens zijn de zog. phonetische complementen, die als hulpmiddel dienen om de juiste waarde van een ideogram te kiezen, als het verschillende waarden gekregen heeft.

Toen men eenmaal door toepassing van het rebus-principe tot de syllabische tekens gekomen was, bestond natuurlijk theoretisch de mogelijkheid om uitsluitend met behulp van deze lettergreeptekens te schrijven. Toch is deze stap binnen het Spijkerschrift nooit definitief gezet. Dit schijnt wel op Cyprus gebeurd te zijn, want in inschriften van dit eiland uit de 6e-3e/2e eeuw v.C. worden Griekse teksten weergegeven met behulp van 56 tekens, die een klinker of een medeklinker gevolgd door klinker voorstellen. Deze teksten van Cyprus hebben een belangrijke rol gespeeld bij de ontcijfering van het Minoïsch Lineair B (Z. Hoofdstuk Hl b). Behalve lettergreeptekens gebruikt dit laatstgenoemde schrift ook ideogrammen. Na de ontcijfering van het Minoïsch Lineair B is gebleken, dat 7 tekens zowel in vorm als waarde corresponderen met tekens in het schrift van Cyprus.

In Japan heeft men op basis van het Chinese schrift een eigen lettergreepschrift ontwikkeld (kana). In combinatie met de 2 typen kana worden ook nog talrijke (Chinese) woordtekens gebruikt.

De volgende en laatste fase in de geschiedenis van het schrift is de fase van het alfabet. In het algemeen neemt men aan, dat het alfabet met uitsluitend medeklinkers een Phoenicische (Kanaanitische) vinding is, die onder invloed van het Egyptische schrift ontstaan moet zijn. In het Egyptische schrift komen immers behalve tekens, die 2 medeklinkers weergeven ook tekens voor, die 1 medeklinker uitdrukken. In theorie zou het voor de Egyptenaren mogelijk geweest zijn om alle andere tekens weg te laten en hun taal uitsluitend met behulp van dergelijke tekens te schrijven. Evenals in het geval van het Spijkerschrift bleek ook voor de Egyptenaren de gehechtheid aan het traditionele systeem te groot. Het lijkt wel of een volk, dat aan een systeem met ideogrammen, syllabische tekens of medeklinker-tekens en determinatieven gewoon is, de stap tot vereenvoudiging niet zelf zet, terwijl anderen de mogelijkheid wel zien en dan ook kunnen verwezenlijken, omdat zij niet aan de tradities van het systeem gebonden zijn.

Men kan het Kanaanitische schrift geen alfabet noemen, omdat het slechts medeklinkers uitdrukt, de klinkers zijn later door de Grieken toegevoegd; sommigen willen dan ook van een lettergreepschrift spreken. Het letterteken drukt in feite immers een medeklinker, gevolgd door een willekeurige klinker uit. Zeer omstreden is de wijze waarop het schrift ontstaan zou zijn, wellicht werden de waarden akrophoon gekozen (akros: vooruitstekend, begin van; phoonè: klank): voor de tweede medeklinker van de reeks - de bêth, Gr. bèta - tekende men oorspronkelijk een huis; Bêth = huis; dit teken duidde niet als ideogram een huis aan, het had evenmin de syllabische waarde bêth; het duidde een b aan, gevolgd door een willekeurige klinker (dus ba, bi of bu), want het woord voor het voorwerp, dat door de tekening werd afgebeeld, begint met een b.

Onder invloed van dit schrift heeft men in Ugarit in Noord-Syrië (midden 2e millennium v.C.) een „alfabet” met behulp van spijkerschrifttekens vervaardigd. Recente vondsten hebben aangetoond, dat er oorspronkelijk zelfs twee van dergelijke systemen naast elkaar hebben bestaan. Dat dit schrift een navolging is geweest van het Kanaanitische van meer zuidelijke streken is bij de opgravingen van na de tweede wereldoorlog vast komen te staan. Toen heeft men n.1. Ugaritische school-teksten gevonden, waarop de leerlingen de tekens van het Ugaritische schrift als schrijfoefening (als ABC!) achter elkaar hebben opgeschreven en de volgorde blijkt dan precies gelijk te zijn aan de volgorde van de tekens in het zuidelijke schrift, dezelfde volgorde van ook ons alfabet.

De ontcijfering van het Hittitische hiëroglyphenschrift, die na de tweede wereldoorlog snelle vorderingen heeft gemaakt, wierp nieuw licht op deze beide problemen: dat van het oorspronkelijk karakter van het Kanaanitische schrift en dat van de wijze waarop de tekens ontwikkeld werden.

Aan de Grieken komt de eer toe dit Kanaanitische schrift tot het eerste werkelijke alfabet te hebben omgevormd. Door aparte tekens voor de klinkers in te voeren vervolmaakten zij niet slechts het systeem, maar brachten zij ook een fundamentele verandering aan, daar de andere tekens nu tot echte medeklinkertekens werden en niet meer de waarde hadden van een medeklinker gevolgd door een willekeurige klinker.

De belangrijkste schriften (alfabetische volgorde)

Chinees

De vroegste vorm van het Chinese schrift is aangetroffen op de orakelbeenderen. De principes, waarop alle latere schriftsoorten van Ch. berusten zijn in dit schrift (3000 tekens, waarvan ca. de helft ontcijferd) reeds aanwezig. In de Ch. beschavingsgeschiedenis vormt het s., later door Korea en Japan overgenomen, het belangrijkste continultieve element. Het Ch. s. bestaat uit pictogrammen, ideogrammen en een groot aantal door combinatie van andere tekens verkregen schrifttekens. In de samengestelde tekens treedt één deel op als klasseof wortelteken („radicaal”) en geeft de aard v.h. woord aan (b.v. het teken „steen” voor stenen voorwerpen). Het meest gangbare systeem van classificatie der Ch. schrifttekens (doorgaans „karakters” genoemd) kent 214 van deze radicalen.

Het andere deel v.h. schriftteken vormt het zog. fonetische element, dat een aanwijzing omtrent de uitspraak geeft. Alhoewel in de loop der eeuwen meer dan 40000 tekens in omloop zijn geweest is de woordenschat van de schrijftaal in elk afzonderlijk tijdperk veel kleiner.

In de loop der geschiedenis ontwikkelden zich uit het archaïsch schrift de volgende schrifttypen (vergelijkbaar met ons blokschrift, schoolschrift en „gothisch”):

1. zegelschrift (chuan-shu), de vorm die het dichtst bij het archaïsch staat. Na het begin van onze jaartelling voorn, nog voor versieringsdoeleinden, titels en naamstempels („zegels”) gebruikt.
2. kanselarij-schrift (li-shu), een vorm ontstaan omstr. 2e eeuw v.C.
3. normaalschrift (k’ai-shu), de ook thans nog als standaard beschouwde schriftvorm, ontstaan bij het begin van onze jaartelling.
4. lopend schrift (hsing-shu), een vlotter geschreven vorm v.h. voorgaande type.
5. ts’ao-shu, ten onrechte veelal „grasschrift” genoemd (eig.: „kladschrift”), een dynamische, sterk afgekorte en versnelde schrijfwijze. Of deze is afgeleid v.h. normaalschrift, of dat zij direct v.h. zegelschrift stamt is onzeker.

Egyptische hiëroglyphen

Het zog. hiëroglyphenschrift van de oude Egyptenaren omvat evenals de andere schriftsystemen van het oude Nabije Oosten ideogrammen en determinatieven. Waar deze andere schriftsystemen echter naast deze beide groepen van tekens over een systeem van tekens met syllabische waarde beschikken, kent het Egyptische schrift een groep van ongeveer 80 tekens, die twee medeklinkers uitdrukken, en een groep van ongeveer 24 tekens, die één medeklinker weergeven. Uit het hiëroglyphische schrift ontstond in de praktijk een vereenvoudigd schrift, dat men hiëratisch noemt, en hieruit voor het dagelijks leven een nogmaals verkorte vorm, die demotisch schrift genoemd wordt.

Hittitische hiëroglyphen

De Hittiten* hebben naast het spijkerschrift, dat in laatste instantie uit Mesop. stamt, een hiëroglyphen-schrift ontwikkeld, dat evenals het spijkerschrift uit ideogrammen, syllabische tekens en hulptekens of determinatieven bestaat. Tegenwoordig spreekt men echter van hiëroglyphischLuwisch i.p.v. h.-Hittitisch, omdat er een Luwische taal mee geschreven wordt. Luwisch is het Hittit. dialect, dat op de Anatolische Z. kust gesproken werd en dat zich in Lycië en een deel van Cicilië tot in de Hellenistische* tijd wist te handhaven.

Vroege Hittitische hiëroglyphen en cursieve vorm van dergelijke hiëroglyphen.

India

Het oudste schrift uit India is wat gevonden wordt op de zegels* uit Mohenjo-Daro* en Harappa* en dat uit 270 tekens bestaat; het is nog niet ontcijferd ondanks vele pogingen. Er is in sommige opzichten een merkwaardige gelijkenis met het onlangs ontcijferde schrift v.d. Paas-eilanden*, doch gezien de afstand in tijd en ruimte is een direct verband niet zonder meer aan te nemen; de Arya*-invallers beschouwden hun (religieuse) literatuur meer als een geheimwetenschap v.d. priesterkaste en verwierpen daarom het schrift: elke op schrift betrekking hebbende term ontbreekt dan ook in de Vedische geschriften e.d.; wellicht maakte de handel gebruik van een soort schrift, n.a.v. contacten met Mesop.; de oudste v.b. echter zijn de edicten van Asoka* tijdens de Mauryadyn.; het schrift is dan reeds voortreffelijk aangepast aan de Ind. taal, zodat vrij lange ontwikkeling hieraan vooraf gegaan moet zijn. De genoemde Asoka-teksten gebruiken 2 schrift-typen: Brahmi en Kharosthi, waarvan het eerste het belangrijkste was; volgens enkele geleerden houdt dit schrift verband met het eerder genoemde zegel-schrift v.d. Indus-kultuur, doch over het algemeen neigt men eerder over tot de theorie, dat het van een Semitisch schrift is afgeleid; het wordt in tegenstelling tot zulk schrift van links naar rechts gelezen, doch bij enkele v.d. oudste inscripties is dit evenmin het geval; vast staat, dat de ontwikkeling v.h. Brahmi het werk van Ind. taalgeleerden is en niet van kooplieden o.d.

Reeds in Asoka’s tijd waren er tal van regionale variaties en uit deze ontwikkelden zich uiteenlopende alfabet-typen in India, zoals o.m. Devanagari het zog. „stadsalfabet” en het Grantha-schrift v.d. Tamil in Z. India. Vrijwel alle in Z.O. Azië gebruikte alfabetten zijn van Ind., vooral Zuid-Ind. alfabet-typen afgeleid; de oudste vormen worden in Malakka en Borneo gevonden, het verst verwijderde op de Philippijnen.

Het tweede genoemde schrift, Kharosthï, is zonder twijfel van Aramees schrift afgeleid, dat in Perzië en N.W. India in gebruik was. De gelijkenis is nog steeds zeer groot en het K. wordt eveneens van rechts naar links gelezen. Na de 3e eeuw is het K. in het eigenlijke India buiten gebruik geraakt, maar in Centraal Azië bleef het nog enkele eeuwen voortbestaan, er zijn daar vele Pakrit-documenten in K. ontdekt. Tenslotte werd K. ook hier verdrongen door een vorm v.h. Gupta-alfabet, waarvan het moderne Tibetaanse alfabet weer is afgeleid.

Indianen

De Indiaanse volken van Z. en M.-Amerika bezaten verschillende schriftsystemen, die slechts zeer gedeeltelijk ontcijferd zijn. De belangrijksten:

1. Het Aztekische beeldenschrift; dank zij de talrijke Aztekische codices uit de Spaanse tijd is dit schrift leesbaar.
2. Het Mixtekische beeldenschrift is leesbaar.
3. Het Zapotekische schrift is niet ontcijferd.
4. Het Olmekische schrift; daarvan zijn slechts de getallen en enkele tekens ontcijferd.
5. Het Maya-schrift, dat vermoedelijk uit het Olmekische schrift is ontstaan, is slechts voor plm. één derde van haar tekens ontcijferd doch binnenkort wellicht geheel (Z. Hoofdstuk III b, slot). Het is blijkbaar een combinatie van een beeld- en een fonetische schrift met cursieve afkortingen. De Inca hadden geen echt schriftsysteem; de quipu’s* of knopenschriften waren geen schrift, doch een decimaal rekensysteem.

Mimisch

Op Kreta* is men van een hiëroglyphenschrift, dat in twee fasen (A en B) wordt onderscheiden, in de loop der eeuwen tot een meer cursief schrift gekomen, dat eveneens in twee fasen wordt onderverdeeld: het Minoïsch Lineair A en B. De jongste fase van het Minoïsch schrift, het Lineair B werd in 1953 door de Engelse architect Ventris met steun van de classicus Chadwick ontcijferd, waarbij door Ventris een systematische analyse van de teksten werd toegepast. Het schrift omvat ideogrammen, maar ook tekens voor klinkers en syllabische tekens, die een medeklinker gevolgd dooreen klinker uitdrukken; de taal bleek vroeg-Grieks. De in de paleizen van Knossos*, Mykene*, Tiryns* en Pylos* gevonden kleitafeltjes behandelen zakelijke en administratieve onderwerpen.

Spijkerschrift

In de Voor-Aziatische gebieden, Mesopotamië, Perzië, Armenië, Noord-Syrië en Klein-Azië was lange tijd het spijkerschrift in gebruik; zo genoemd omdat dit schrift al vrij spoedig na zijn ontstaan met behulp van spijker- of wigvormige tekens geschreven werd. Vermoedelijk werd het uitgevonden door de Sumeriërs; de oudste kleitabletten werden in Uruk* gey vonden. In de loop dertijden werd dit schriftsysteem door zeer vele volkeren [overgenomen en voor talen van allerlei structuur gebruikt. Rond 1400 v.C. was in spijkerschrift geschreven Akkadisch de diplomatieke taal bij uitstek. De ontcijfering van het Perzische spijkerschrift vormde het eerste begin van de latere ontcijfering van de Elamitische en Assyrische spijkerschrift-systemen. De ontcijfering van dit Perzische spijkerschrift is vooral aan Grotefend* en Rawlinson* te danken. Dit schrift is een mengvorm: het bestaat uit 41 tekens, waarvan er 4 ideogrammen zijn: koning, land, provincie en Ahuramazda, en een woordscheidingsteken; van de 22 medeklinkers van het Perzisch worden er 13 door één teken uitgedrukt, 7 door twee en 2 door drie (voor een aantal lettergrepen beschikte men dus over een apart teken).

Runenschrift (Germaans

Voordat met het Christendom de Latijnse letters in niet-klassiek Europa werden ingevoerd, gebruikte men daar een inheems schrift, het runen-schrift genoemd naar een Oud-noorse term, die met het begrip „geheim” samenhangt. Het schrift is overgeleverd in de vorm van namen en korte formules, voornamelijk op wapens*, een enkele umbo*, ring*, fibula* e.d. en voorts op duizenden zog. runenstenen*. Inscripties op vergankelijk materiaal (hout, been) zijn zeer schaars, daar dit meestal is verdwenen. Het schrift komt voor in het gehele gebied der Germanen, met de grootste verbreiding in Skandinavië, terwijl aanvankelijk in hoofdzaak een alfabet van 24 letters gebruikt werd. Na ca. 800 n.C. wordt het runenschrift alleen nog in de Noordgermaanse gebieden gevonden, waar een alfabet van 16 letters in vooral de Vikingen-tijd veel toepassing vond, hoewel ook varianten bekend zijn. In Engeland ontwikkelde zich een afzonderlijk Angelsaksisch runenschrift.

De meeste runen-alfabetten verdwijnen langzamerhand omstreeks 13e-16e eeuw n.C. De volgorde van de letters is een geheel andere dan die bij het Latijnse alfabet. De herkomst wordt op enkele vrij goede gronden vooral gezocht bij schriften van de laatste eeuwen v.C. in kuituren van het Noord-Italiaanse Alpengebied, die op hun beurt weer van de Etruskische letters zijn afgeleid. Deze schriften komen o.a. voor fn de rotsen bij Valcamonica*.

Ugarit

In Ugarit* heeft men een alfabet gemaakt met behulp van spijkerschrift. Dit in reactie op het Proto-Kanaanitische alfabet, dat tegen het einde van de Midden-Bronstijd in meer zuidelijke streken van Syrië en Palestina onder Egyptische invloed ontstaan is en dat de voorloper is van het latere Phoenicische alfabet en daarmee ook van het Kwadraat-schrift van het Hebreeuws en van het Griekse alfabet. Evenals bij het Perz. spijkerschrift (ontcijferd door Grotefend*) paste men zelfstandig spijkerschrift-elementen toe, waarbij men echter wel door de vorm van de tekens in het Proto-Kanaanitische schrift beïnvloed geweest schijnt te zijn. Dit schrift omvat 30 tekens en drukt bij de alef ook de bijbehorende klinker uit, zodat er dus 3 alef-tekens zijn. Uit de vondsten van na Wereldoorlog II is gebleken, dat er aanvankelijk 2 systemen naast elkaar hebben bestaan, maar dat tenslotte een het pleit in zijn voordeel beslecht heeft. Zie verder trefwoord Ugarit.

* De voornaamste Egyptische koningen

De voorgeschiedenis Sequence Dates

De Schorpioen-koning 21-80

Het Oude Rijk

Ie-IIe dynastie ±3100?-2778?

(Narmer? Menes?), Aha, Djer, Wadjy, Djet, Wedimoe, Den, Adjib, Semerchet, Qa — Peribsen, Chasechem, Chasechemwy

Ille dynastie 2778?-2723?

Zoser, Sechemchet, Hoe(ni)

IVe dynastie 2723?-2563?

Snefroe, Cheops, Redjedef, Chephren, Mykerinos, Sjepseskaf

Ve dynastie 2563?-2423?

Voserkaf, Sahoere, Neferirkare, Sjepseskare, Neferefre, Newoserre, Menkawhor, Djedkare-Isesi, Oenas

VIe dynastie 2423?-2263?

Teti, Woserkare, Merire Pepi I, Merire Antiemsaf, Neferkare Pepi II

VIle dynastie fictief

VIIIe dynastie 2263?-2220?

IXe dynastie 2222?-2130?

Meribre Cheti I, Nebkawre Cheti II

Xe dynastie

Neferkare, Wahkare Cheti III, Merikare

Het Middenrijk

Xle dynastie 2160?-2000?

Antef I, Antef II, Antef III, Menthoehotep I/m, Menthoehotep IV, Menthoehotep V

Xlle dynastie 2000?-1785?

Amenemhat I, Senroosret I, Amenemhat II, Senroosret II, Senroosret III (Sesostris), Amenemhat III, Amenemhat IV, Sebekneferoere

XlIIe dynastie 1785?-1680?

XlVe dynastie

XVe dynastie

XVIe dynastie 1730?-1580?

XVIIe dynastie 1680?-1580?

Seqenenre, Kamose

Het Nieuwe Rijk

XVIIIe dynastie 1580?-1314?

Ahmosis, Amenhotep I, Thoetmosis I, Thoetmosis H, Hatsjepsowet, Thoetmosis III, Amenhotep II, Thoetmosis IV, Amenhotep III, Amenhotep IV (Achnaton), Smenchkare, Toetanchamon, Eje, Horemhep

XlXe dynastie 1314 -1200

Ramses I, Sethi I, Ramses n, Memeptah, Amenmose, Siptah, Sethi II, Iarsoe

XXe dynastie 1200-1085

Sethnacht, Ramses III, Ramses IV tot XI

De latere tijden

XXIe dynastie 1085-950

Smendes, Herihor, Psoesennes I, Pinedjem, Amenophthis, Siamon, Psoesennes II

XXIIe dynastie 950-730

Sjesjonq I, Osorkon I, Takelot I, Osorkon n, Sjesjonq H, Takelot II, Sjesjonq III

XXIIIe dynastie 817?-730

Pedoebast, Sjesjonq IV, Osorkon III, Takelot III, Amonroed, Osorkon IV

XXIVe dynastie

Tefnacht, Bocchoris

XXVe dynastie (Ethiopische) 751-656

Pianchy, Sjabaka, Sjabataka, Taharqa, Tanoetamon

XXVIe dynastie (Saïs, Renaissance) 663-525

Psametik I, Nekao, Psametik II, Apriès, Amasis, Psametik III

XXVIIe dynastie (Perzische) 525-404

Cambyses, Darius, Xerxes, Artaxerxes, Darius II

XXVIIIe dynastie (Saïs) 404-398

Amyrtaios

XXIXe dynastie (Mendes) 398-378

Nepherites I, Mouthis?, Psammouthis, Anchoris, Nepherites II

XXXe dynastie (Sebennytos) 378-341

(Nectanebo I, Teos, Nectanebo II)

Tweede Perzische Overheersing 341-333

Artaxerxes III Ochos, Ares, Darius III Codomannus

Ptolemaeisch Tijdperk 332-30

Ptolemaios I tot XV

Romeins Tijdperk 30 V.C.-284 n.C.