Gepubliceerd op 29-03-2021

Babylon

betekenis & definitie

Dts. opgr. onder Koldewey, 1899 1917; deze opgr. hebben vooral de lagen v.h. Nieuw-Babylon blootgelegd; slechts op een enkel punt bereikte men lagen uit de tijd v.d. eerste grote bloeiperiode (de eerste dyn. van B. met als belangrijkste vorst Hammurabi*); toch moet de stad heel oud zijn geweest, want volgens een Babylon. traditie zou Sargon B. verwoest hebben en aarde uit de verwoeste stad naar zijn eigen hoofdstad Agade* hebben meegenomen, terwijl B. als Ka-dingirra („Poort van de God”; de Sumer. naam is dus door de Semiet, veroveraars vertaald, want Bab-ili heeft dezelfde betekenis) in de tijd v.d. dyn. van Akkad (Agade) bekend is.

In de 2e helft v.d. 16e eeuw werd B. door de Hittiet*. koning Mursjilisj verwoest. De Kassieten* profiteerden van deze gelegenheid om zich in B. te vestigen; zij wisten zich er lange tijd te handhaven. Hun macht werd tenslotte door de Assyriërs* onder Tukulti-Ninurta I, 1242 1206, gebroken; B. werd bij een strafexpeditie verwoest. Als de Kassieten definitief ziin verdreven, blijft B. desondanks vrij onbelangrijk. Dikwijls wordt het door Assyr. vorsten veroverd; door Sennacherib (704 - 681) wordt de stad zelfs volkomen verwoest. Een andere macht, die herhaaldelijk in Babylon ingreep, bestond uit de Aramese bevolking v.h. „Zeeland”.

De 2e grote bloeiperiode valt in de tijd v.d. Nieuw-Babylon. vorsten, die tussen 625 - 538 v.C. in B. regeerden. Met de val van Ninivé in 612 is de laatste belemmering voor de machtsontplooiing van B. weggevallen. De opgr. van Koldewey hebben in hoofdzaak het B. van Nebukadnezar II, 604 - 562 v.C. blootgelegd: B. was door een 3-dubbel stel muren ingesloten; de 2 binnenmuren, waren (van binnen uit) resp. 6.50 m en 3.72 m breed, terwijl de buitenmuur nog dan was versterkt met een kade van baksteen, waarlangs een kanaal stroomde, dat zijn water v.d. Eufraat betrok. Beide muren waren met torens versterkt.

De buitenmuren waren aan de O. oever v.d. Eufraat opgetrokken. Deze muren dienden ter bescherming v.h. paleis in het N. van Nebukadnezar (het huidige Babil). De binnenmuur van deze versterking was van ongebakken kleisteen, die zelf 7.80 m breed was en dan nog een „escarpmuur” van 3.30 m bezat. De lengte van deze buitenmuur was 18 km. Volgens de teksten gaven 8 poorten toegang tot de binnenstad.

De nieuwe stad op de W. oever is nog slechts weinig onderzocht. Vanuit het N. gerekend kwam men vlak voor de binnenste verdedigingsgordel op de beroemde „processie-weg”. Deze weg was met stenen geplaveid en werd aan beide zijden door hoge muren omgeven; zij was versierd met leeuwen in geglazuurde baksteen (Z. fotopag. 28). De belangrijkste burcht (zog. „Hauptburg”) moet een soort museum geweest zijn, want hier werden talloze oorlogstrofeeën gevonden. Ong. 200 m verder kwam men bij de Isjtar-poort, die thans nog 12 m hoog is. Deze poort was versierd met verscheidene boven elkaar liggende rijen dierfiguren in geglazuurde baksteen en wel afwisselend draken en stieren.

Terwijl er 120 leeuwen* langs de processieweg geweest moeten zijn, waren er 575 draken en stieren in 13 rijen over de poort verdeeld. De dieren waren afwisselend blauw en geelbruin; de leeuw hoorde bij de god Isjtar; de draak met het slangenhoofd symboliseerde de god Marduk en de stier was het dier v.d. stormgod Adad. Liep men verder langs de processieweg dan kwam men eerst langs de zuidelijke burcht („Südburg”) en dan al gauw bij het terrein v.d. beide grote heiligdommen v.d. god Marduk. Eerst kreeg men de Ziggurat, de vermaarde „Toren van Babel”, met 7 verdiepingen of terrassen, die de naam E-temen-an-ki droeg („Huis van het fundament van hemel en aarde”) Z. tempel, en dan bij de nauw daarmee verbonden tempel van Marduk, E-sag-ila genaamd („Huis met de verheven top”). De geweldloze verovering van deze stad door Cyrus, de koning der Perzen, in 539/538 v.C. betekende in feite het einde der Babylon.-Assyr. beschaving, al bleef de stad bij deze verovering dan ook ongerept en al werd de traditie dan ook niet direct afgesneden. Z. ook hangende tuinen. Z. Fotop. 31 ill. pag. 8.