god van de zee.
wezen van een hogere orde dan de mens dat men in polytheïstische godsdiensten aanbidt als de of een van de bovennatuurlijke machten die heersen over de zee en wat daarin leeft; god van de zee.
Zowel in toepassing op de oppergod van de zeeën als op de lagere godheden die in de zee hun verblijf houden.
Voorbeelden:
De tocht voert langs al deze groen of paars gekleurde monumenten. Ze hebben stuk voor stuk iets met de watergeschiedenis van Amsterdam te maken (gehad), of ze voeren in hun gevels afbeeldingen van Neptunus of andere zeegoden.
NRC, 1995
Voor hij afscheid nam, ging hij voor het reusachtige aquarium staan waarin drie kwallen als malse glazen klokken rondzweefden en vroeg: 'Beleeft u veel plezier aan die beestjes?' 'Beestjes? Het zijn uiterst zeldzame Physalia's [...]. Ik noem ze Stheno, Euryale en Medusa, naar de drie dochters van de zeegoden Phorcys en Ceto.'
Patrick Conrad, Cargo, 2000
In zijn jeugd heeft hij eens een sonnet geschreven ter ere van de Germaanse zeegod, die over de verdronkenen heerst. Het is het moment hem aan te roepen: o Aegir, Gott des Meeres.
Karel Jonckheere, Verbannen in het vaderland, 1978