Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

watervogel

betekenis & definitie

vogel die langs water leeft.

vogel die langs water leeft en in de regel herkenbaar is aan vliezen tussen de tenen om te zwemmen of aan lange of kortere steltpoten om te waden.

Voorbeelden:
De ruggengraat van de tellingen zijn de 'monitoringgebieden' die maandelijks worden onderzocht. Ze bestaan grotendeels uit Rijkswateren en Vogelrichtlijn-gebieden die van uitzonderlijk belang zijn voor pleisterende watervogels. Alle watervogelsoorten worden hier geteld: duikers, futen, aalscholvers, reigers, ooievaars, ibissen, lepelaar, flamingo’s, zwanen, ganzen, eenden, kraanvogels, rallen, bleshoenders, steltlopers, meeuwen en sterns.
http://www.sovon.nl/pdf/handleiding_watervogelprojecten.pdf, 2003

In de waterpartijen en boezemweteringen vinden we volop oever, riet en ruige vegetaties die een broedplaats vormen voor watervogels als futen, eenden en meerkoeten.
http://www.zhl.nl/admin/fileview.asp?id=75

Vanuit de kijkhut kun je de watervogels op de vijver beloeren: "soepeenden" maar ook Meerkoet, Waterhoen, Blauwe reiger en in de winter Fuut en Dodaars.
http://www.zwvlkoepel.be/klimop2003-1.htm, 2003

Naar schatting maken jaarlijks tien tot twaalf miljoen watervogels voor korte of langere tijd van het gebied gebruik. Het internationale belang is onmiskenbaar voor ruim veertig soorten ganzen, eenden en steltlopers.
NRC, 1995