Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

vrije dag

betekenis & definitie

[b]dag waarop men niet hoeft te werken of niet naar school hoeft.

Vaak in combinatie met werkwoorden als hebben, krijgen, opnemen, opofferen.[/b]

Voorbeelden:
Sinds 1990 is 5 Mei, bevrijdingsdag, een officiele nationale feestdag maar het is geen verplichte vrije dag [...]. Voor het basis en voortgezet onderwijs geldt dat het schoolbestuur besluit of de school gesloten is op 5 mei.
http://www.allevrijedagen.nl/officiele-feestdagen/bevrijdingsdag-5-mei-2014.html, 2013

Zondag is rustdag, ook in Cambodja. We maken van deze vrije dag dankbaar gebruik, om ons onder te dompelen in de schoonheid van Cambodja's roemrijke verleden: de legendarische tempels van Ankor.
http://www.handicapinternational.be/content.asp?lng=2=253

Valt een wettelijke feestdag op een rustdag, dan zal de wettelijke feestdag op een andere dag worden toegekend. Indien de werknemers tijdens buitenlandse tournees een vrije dag hebben, dan wordt die vrije dag als rustdag erkend.
http://www.cgsp.be/code/nl/page.cfm?id_page=55, 1999

Werknemers die ouder zijn dan 55 jaar moeten in dat voorstel iedere week een vrije dag erbij krijgen.
NRC, 1995

De handel was rustig, met het oog op de vrije dag morgen in verband met de viering van 1 mei in veel landen.
NOS Nieuws, 2001

Zonder technische oer-elementen als koelkast, telefoon en tv is de consument anno 1995 totaal onthand, de cd-speler is niet meer weg te denken, bij een computerstoring ziet menig thuiswerker zich genoodzaakt een vrije dag op te nemen.
NRC, 1995

De bonden wilden voor verandering van de huidige regeling een vrije dag opofferen.
NRC, 1995

< >