iemand die viool speelt.
iemand die voor zijn beroep of uit liefhebberij viool speelt; violist.
Het woord heeft dezelfde combinatiemogelijkheden als het synoniem violist.
Voorbeelden:
In het rechterkaakgewricht van vioolspelers worden door het spelen meer microtraumata geconstateerd dan bij anderen.
NRC, 1995
Niettemin zon de Koning op nog weer een nieuwe belasting, ditmaal voor de kunst, en hij wist de minister van Financiën, Hendrik Koning, hoewel lid van de Blauwe Partij, maar daarbij een verdienstelijk vioolspeler, daarin mee te krijgen.
J.J. Voskuil, Requiem voor een vriend, 2002
Simone sliep, dromend van een jonge, begaafde vioolspeler.
Hugo Claus, Het verdriet van België, 1983
Masha Diatchenko is geboren in Rome 1994, in een familie van vioolspelers. Masha begon onder leiding van haar vader met viool spelen toen ze pas 4 jaar oud was. Al snel bleek zij een ongekend natuurlijk talent te bezitten.
http://www.la-tertulia.nu/concerten-theater/ferdinando-trematore/, 2015
De geniale administrateur, schermer, vioolspeler en protektor richtte zijn pistool naar hen, een granaat ontploft, in de rook en het stof schoot hij naar zijn belagers die laffelijk vluchtten achter een tram, hij zakte ineen, zijn milt was kapot, hij stierf een week later, de man met het ijzeren hart.
Hugo Claus, Het verdriet van België, 1983
Meneer Fuchs is een groot vioolspeler, een beroemd genie.
Janwillem van de Wetering, De doosjesvuller en andere vondsten, 1984