uiteinde van de tong.
uiteinde van de tong; puntje van de tong.
Voorbeelden:
Hier is het altijd zomer, denkt ze. Haar lippen zijn droog en ze tast met de tongpunt naar de mondhoeken, waar korstjes zitten.
Jef Aerts, Vertezucht, 2001
De Volder had Guggenheimer nog steeds niet opgemerkt, zo geconcentreerd was hij aan het snookeren. Zijn tongpunt piepte uit een mondhoek terwijl hij een groene bal potte.
Herman Brusselmans, Uitgeverij Guggenheimer, 1999
Als u het over voordracht of zang hebt, mevrouw M., hebt u gelijk: in die samenhang klinkt het mooier, als je de r produceert door de tongpunt te laten trillen. Maar daar staat tegenover dat twee van de drie Vlamingen en Nederlanders niet de tongpunt, maar de huig laten trillen.
De Standaard, 1996
Als we van die saaie landschappen moesten tekenen, met zo'n glad gazon, precies binnen de lijntjes, dan zat ik, met mijn tongpunt tussen mijn tanden, grassprieten te krassen.
De Standaard, 1996
Onderzoekend keek hij haar aan, zijn tongpunt op zijn onderlip.
Daphne Buter, Alle vogels van de wereld, 2000
Ik omhelsde haar en stak alweer m'n tongpunt in haar neusgat. 'Een kus' noemde zij dat. Ik versta onder 'een kus' heel wat anders.
Herman Brusselmans, Mank, 2002