iemand die weinig uitvoert.
iemand die zijn tijd doorbrengt zonder iets degelijks uit te voeren; flierefluiter; lanterfant; leegloper.
Voorbeelden:
'Ik heb hem gevraagd of taxibestuurder zijn vaste beroep was. Hij nam het er "tussendoor" bij, zei hij, al naargelang het hem uitkwam. Wat hij beroepshalve dan wel deed, daar ben ik niet achter gekomen.' 'Niets. Lanterfanter. Het verdriet van zijn moeder, die door zijn vader de hand boven het lege hoofd gehouden wordt.'
Greta Seghers, In liefdes naam, 2001
Ik was in die tijd zo'n lanterfanter dat ik uitgerekend tegen mijn vader, die elke ochtend nota bene om zes uur naast zijn bed moest staan, vertelde dat ik gedroomd had dat ik misschien van plan was iets te gaan doen.
NRC, 1994
De middag bracht ik door met het doorwerken van de sollicitatiemap die ik in Onno's lade had gevonden. Voor een deel was zij gevuld met brieven van mannen die naaktfoto's hadden meegestuurd, maar verder waren het open sollicitaties naar alle mogelijke functies. Dat de gemiddelde werkloze een lanterfanter zou zijn, was bij de blootbladen niet te merken.
Hans van der Kamp, Nette mensen in een nieuwe tijd, 1993