Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

laagseizoen

betekenis & definitie

meest rustige periode in een toeristisch seizoen.

periode waarin zich het geringste aantal toeristen of bezoekers naar een toeristische bestemming begeeft, meestal buiten de schoolvakanties en wettelijke feestdagen of in een tijd met doorgaans minder gunstige weersomstandigheden; meest rustige periode in een toeristisch seizoen.
In de meest strikte zin nog onderscheiden van het middenseizoen, dan wel breder opgevat met inbegrip van deze periode en dan louter in tegenstelling tot hoogseizoen.

Voorbeelden:
Dé kleine camping aan de Dordogne [...]. Tarieven. Hoogseizoen: 6 juli t/m 31 augustus. Laagseizoen: 1 mei t/m 5 juli; 1 september t/m 31 oktober.
http://campinglachampagne.com/tarieven/, 2013

Het laagseizoen is het seizoen buiten de kerstvakantie en de voorjaarsvakantie. In het laagseizoen is het veel minder druk op de pistes en is het vaak mogelijk om zeer goedkope pakketreizen te boeken maar ook in de skigebieden is het vaak mogelijk om goedkoper uit te zijn.
http://www.wintersporters.nl/wiki/wintersport-laagseizoen

De afgelopen maand was er, ondanks het laagseizoen, onder invloed van goedkope aanbiedingen, sprake van een sterke toename van het passagiersvervoer naar het Verre Oosten, Afrika en de Verenigde Staten/Mexico.
De Standaard, 1996

We merken dat last minutes nogal vaak als tweede reis geboekt worden. Dat komt omdat de beste aanbiedingen voorbehouden zijn voor het laagseizoen. Een last minutevlucht vervangt dan een citytrip of een reisje met de auto.
De Standaard, 1996